Je bent wat je doet

Jean-Paul Sartre publiceerde L’être et le neánt (Het zijn en het niet), zijn vuistdikke filosofische hoofdwerk, in de zomer van 1943. Het is een boek vol jargon, Duits-filosofisch jargon vooral, want sterk beïnvloed door Edmund Husserls fenomenologie en door Martin Heideggers Sein und Zeit. Wie lazen dat? Alleen academisch-filosofisch geschoolden.
Toch was er discussie over ontstaan. Misschien is het beter om te zeggen: er was discussie over ontstaan vanwege Sartre’s reputatie als schrijver van de roman De walging, de verhalenbundel De muur en van toneelstukken en wat men op grond van hun inhoud vermoedde over zijn filosofische ideeën.

Op 29 oktober 1945, ruim een jaar na de bevrijding van de stad, hield Sartre in Parijs een lezing, gevolgd door discussie, over zijn filosofische ideeën, aangekondigd onder de titel L’existentialisme est un humanisme (het existentialisme is een vorm van humanisme). Hoe groot zijn reputatie al was, bewees het feit dat honderden mensen elkaar verdrongen om de zaal binnen te kunnen komen. De tekst die Sartre uitsprak, zonder van papier te lezen overigens, werd kort daarna uitgegeven, samen met de transcriptie van zijn discussie met Pierre Naville, communist en marxistisch denker. Het is zonder twijfel de meest gelezen weergave van de ideeën van het existentialisme. Onlangs verscheen bij uitgeverij Noordboek een nieuwe vertaling ervan, van de hand van Ger Groot, Existentialisme is humanisme. Groot schreef een hele goede inleiding en voegde ook informatieve annotaties toe.

Sartre wilde ‘zijn’ existentialisme in 1945 verdedigen tegen kritiek van twee kanten: van denkers wier opvattingen wortelden in katholieke grond aan de ene, en van orthodox-marxistische communisten aan de andere kant. Met de christelijke (katholieke) kritiek was hij gauw klaar. Existentialisme is atheïstisch; de tot vrijheid gedoemde mens moet het doen zonder voorbeschikte waarden en autoriteiten.

De communistische kritiek was lastiger te pareren. Misschien niet eens zozeer inhoudelijk als wel door de enorme populariteit van de communisten, verworven dankzij hun rol in het verzet in en dankzij de enorme offers die de Sovjet-Unie had gebracht om Nazi-Duitsland te verslaan. De communisten verweten het existentialisme burgerlijk individualisme vanwege zijn nadruk op het subject. Burgerlijk? Dat schoot Sartre in het verkeerde keelgat. De bourgeoisie bestond in Sartres ogen uit salauds, hufters. Individualistisch? De mens – de individuele mens – is vrij, maar zijn vrijheid is gedoemd omdat de mens zichzelf niet heeft geschapen; eenmaal in de wereld geworpen moet hij steeds weer kiezen en elke keer krijgt hij te maken met de keerzijde van zijn vrijheid: zijn verantwoordelijkheid voor alles wat hij doet. Ger Groot legt in zijn inleiding uit dat Sartre goed inzag dat het antwoord op de vraag hoe het individu zich jegens de – even individuele – ander(en) verhoudt het uitgangspunt vormt voor een existentialistische moraal, maar dat hij aan het uitwerken van zo’n moraal niet is toegekomen. Het is gebleven bij de harde les dat vrijheid en verantwoordelijkheid onverbrekelijk met elkaar verbonden zijn. In zijn repliek op de kritiek van individualisme lijkt Sartre zijn toevlucht te hebben genomen tot een filosofische kunstgreep zonder deugdelijke onderbouwing, zeg ik hier in navolging van Ger Groot.

Als Sartre de lezing had georganiseerd om toenadering tot de communisten te zoeken, dan is het opmerkelijk dat hij tot twee keer toe de door hem bewonderde André Gide citeerde, wat destijds geen communist kan zijn ontgaan. Gide had voor de oorlog op uitnodiging van de Sovjet-Unie, die in hem een sympathisant zagen, een rondreis door dat land gemaakt. Samen met Jef Last overigens. In zijn verslag in boekvorm, Retour de l’USSR, gepubliceerd in 1936, bleek hij te hebben opgeschreven wat hij had gezien – hongersnood, armoede, wanbeleid, demoralisering – in plaats van wat hij geacht werd te hebben gezien – vooruitgang, socialistisch enthousiasme en elan. Nadat Gide’s boekverslag was uitgekomen werd hij in Frankrijk het voorwerp van communistische haatcampagnes.

Bernard-Henry Lévi noemde de twintigste eeuw de eeuw van Sartre. Dat was misschien overdreven, al was het maar omdat hem alleen de tweede helft toekomt, maar feit is dat Sartre, die als schrijver al een zekere reputatie had verworven, in 1945 een grote stap zette naar een filosofische sterrenstatus. Dan is de vraag wat existentialisme kan betekenen in en voor de eenentwintigste eeuw. Lees Existentialisme en humanisme en concludeer dat de tekst nauwelijks tekenen van veroudering vertoont, zeer toegankelijk is en veel houvast biedt voor discussies over grote actuele kwesties.

Hans van der Heijde

Jean-Paul Sartre – Existentialisme is humanisme. Vertaling, inleiding en annotatie Ger Groot. Noordboek, Gorredijk. 112 blz. € 17,90.

(foto: Landesarchiv Baden-Württemberg, Willy Pragher, via Wikimedia, CC BY 3.0 de)