Haat van de horden

Dat je als hardwerkende en oppassende burger zo maar in het nauw gedreven kunt worden door onverdraagzaamheid en onberedeneerde haat hoef je een Jood niet uit te leggen. In het midden van de jaren dertig van de vorige eeuw kondigden meedogenloze acties tegen Joden de oorlog aan, die miljoenen het leven zou kosten. Karl Alfred Loeser schreef er in die tijd een visionaire roman over, Requiem, die echter nooit gepubliceerd werd.

Peter Graf, die eerder onder meer Bloedbroeders van Ernst Haffner en De reiziger van Ulrich Alexander Boschwitz ontdekte, kreeg door Loesers achterkleinzoon dit onbekende manuscript in handen, zodat het alsnog de lezers kan bereiken, zij het bijna een eeuw later. Het is verbijsterend te moeten constateren dat het leven van Joden nu opnieuw bedreigd wordt, al komt de kille wind tegenwoordig misschien wel eerder uit de tegenovergestelde hoek. Protagonist Krakau legt die positie uit:

Het is de verderfelijke drang van de kleingeestigen mensen in te delen, te classificeren en schuldigen te zoeken. Hier goed, daar kwaadaardig, hier licht, daar schaduw, hier ariër, daar Jood. Als het toch eens zo simpel was. Willen jullie dan niet inzien dat elk mens een hele wereld in zich draagt? (…) Ze willen de Joden niet uitroeien, zo zeggen ze, maar ze roeien hen uit, ze willen hen niet verdrijven, maar ze verdrijven hen.

Ook Loesers andere novellen, romans, toneelstukken, zelfs opera’s zagen nooit het licht. Requiem, door Loeser geschreven als Der Fall Krakau, vertelt het benauwende verhaal van de virtuoze Joodse cellist Erich Krakau, vermaard en bewonderd lid van het symfonieorkest in een Duitse provinciestad. Door de steeds verder toenemende Jodenhaat, krijgt hij te maken met ernstige bedreigingen, terwijl zijn concert stilgelegd moet worden als gevolg van lawaaiacties door onverdraagzame activisten. Dergelijke tumultueuze verstoringen van concerten met Joodse kunstenaars waren veelgebruikte methodes van nazi-aanhangers om Joden het werken en leven onmogelijk te maken.

Het is in deze roman een cruciaal moment, want Krakau wordt dan, onder het mom van bescherming, in preventieve hechtenis genomen. Daarna komt hij in een zogeheten Jodenkooi terecht, een onderaardse gevangenisruimte zonder daglicht en met weinig zuurstof. De opgepakte Joden eindigden vaak in de concentratiekampen, maar in Requiem kan Krakau met zijn moedige (niet-Joodse) vrouw nog net ontkomen.

De roman kent een gestage opbouw van spanning en een waardig plot, toch is het vooral de sfeertekening en de profetische blik die het tot zo’n opmerkelijke ontdekking maken. In dat opzicht lijkt dit werk op Boschwitz’ roman De reiziger, die ook door veelzeggende terzijdes, sterke personages en dialogen, maar vooral de dreiging die uitgaat van uiteenlopende maatschappelijke factoren, de uitzichtloosheid weergeeft.

Denk aan de vrees van overheidsfunctionarissen om de ‘verkeerde’ dingen te doen of te zeggen, de kwaadaardige rol van de pers, de lafheid van veel niet direct betrokkenen en de vuige methodes om andersdenkenden de mond te snoeren. Requiem maakt het je geregeld knap lastig om niet aan onze eigen tijd te denken, waarin vergelijkbare methodes en gevolgen spelen. Waarin ook de niet bij de oorlog van de radicaalrechtse Israëlische regering betrokken Joden bedreigd worden en zelfs opnieuw concerten worden verstoord.

Loesers roman bevat naast de hoofdlijn, die van de bedreiging van Krakau en zijn vrouw, ook een aantal sterke nevenontwikkelingen. Ze laten het wangedrag van jonge nazi’s goed uitkomen, maar ook de dapperheid van gewetensvolle enkelingen, niet in de laatste plaats Krakau’s echtgenote Lisa en serveerster Anna. Van grote betekenis is verder de vroege vlucht van de zeer gewaardeerde, maar weggepeste Joodse arts dr. Spitzer, eerst naar Amsterdam en later naar Nederlands Indië.

De haat die zich richt op cellist Krakau heeft in deze roman in de eerste plaats te maken met de veelzeggende domheid van een plaatselijke bakkersknecht, Fritz Eberle, die zichzelf ook een groot musicus waant. Als SA-lid meent hij de Joodse Krakau er wel even uit te kunnen werken om zijn plaats in te nemen. Onnozel als hij is, houdt hij zich maar liever niet bezig met de vraag of hij daar überhaupt wel toe in staat is.

In het nawoord van Peter Graf over de ontstaansgeschiedenis van Requiem, het schrijverschap van Karl Alfred Loeser en de ontwikkelingen van die tijd, komt ook nog even de biografische kant aan bod. Graf wil er niet al te stellig over zijn, maar het personage Krakau zou meer gebaseerd zijn op Loesers broer, de musicus Norbert Loeser, dan op hemzelf. Beiden vluchtten naar Amsterdam, beiden overleefden de oorlog. Norbert in Amsterdam, Karl Alfred emigreerde naar Brazilië, waar hij in São Paulo het filiaal van een Nederlandse bank ging leiden.

André Keikes

Karl Alfred Loeser – Requiem. Vertaald door Peter Claessens. Nawoord Peter Graf. De Arbeiderspers , Amsterdam. 272 blz. € 24,99.