Thomas Bernhard als vriend

Gestaag verschijnen vertalingen van werken uit het grote oeuvre van de Oostenrijkse auteur Thomas Bernhard (Heerlen 1931 – Gmunden 1989), waaronder ook nieuwe vertalingen van titels die al eerder vertaald waren. De laatste jaren is Uitgeverij Vleugels aanjager van vertalingen van Bernhards proza; met De neef van Wittgenstein brengt Vleugels nu al een twaalfde titel uit, in een vertaling van Ria van Hengel.

De neef van Wittgenstein is een prozatekst waarin Bernhard zijn vriendschap met Paul Wittgenstein beschrijft, vooral aan de hand van genadeloos zelfonderzoek. Het neutrale woord ‘prozatekst’ is misschien een slappe kwalificatie, maar dit boek een verhaal, novelle of korte roman noemen is te ver bezijden het karakter ervan, terwijl ‘verslag’ associaties opwekt met iets zakelijks als uitgewerkte notulen.

Bernhard begint met te vertellen dat hij in 1967 in het grote ziekenhuis op de Weense Baumgartnerhöhe uit een diepe narcose ontwaakte in paviljoen Hermann, nadat een tumor via zijn keel uit zijn borstkas was weggesneden. Daar hoort hij dat in paviljoen Ludwig, waar psychiatrische patiënten zijn opgenomen, zijn vriend Paul Wittgenstein verblijft vanwege een zoveelste geestelijke crisis. Bernhards voornemen om Paul te bezoeken wil maar niet worden gerealiseerd, omdat hij te zwak is om de tweehonderd meter naar paviljoen Ludwig af te kunnen leggen.

Paul is, de titel zegt het al, een neef van de Wittgenstein die alom bekend is, de filosoof Ludwig Wittgenstein. Beiden zijn telgen van de steenrijke Oostenrijkse familie Wittgenstein, wier vermogen de vrucht is van industrieel ondernemerschap op vele terreinen, met als meest winstgevende dat van de wapenproductie. Wat Ludwig en zijn neef Paul gemeen hebben is dat zij met dat vermogen niets te maken willen hebben: Ludwig leefde een poos van een schamel onderwijzerstraktement en later van zijn fellowship aan de universiteit van Cambridge, terwijl Paul alles wat hem als erfdeel toekwam, zo snel mogelijk weggaf.

Paul leed in toenemende mate aan manische gekte – nadere specificatie moet achterwege blijven, want Bernhard drijft sarcastisch de spot met psychiatrische diagnostiek, aanvechtingen van de lezer om een diagnostisch stempel te drukken op Pauls geestelijke problemen de kop indrukkend. Hun vriendschap was geworteld in beider liefde voor en kennis van muziek. Als gesprekken vanwege Pauls geestelijke toestand onmogelijk waren, of om een of andere reden ongewenst, dan konden ze urenlang naar plaatopnamen luisteren. Was conversatie wel mogelijk dan zaten ze in een van de Weense koffiehuizen, als het aan Bernhard lag de kranten doornemend en over recensies pratend. Wat ze ook deelden was afkeer van de geborneerdheid en de hypocrisie van de Oostenrijkse burgerij, maar de verwoording daarvan in De neef van Wittgenstein is typisch Bernhardiaans en niet Bernhards weergave van Pauls woorden.

In feite geldt dat voor de hele tekst: die is niet zozeer een verslag van twaalf jaar vriendschap, eindigend met Pauls dood, maar Bernhards beleving van die vriendschap en zijn onderzoek naar de betekenis daarvan voor hemzelf. Met een schokkende conclusie: die twaalf jaar zijn eigenlijk Pauls langdurige sterfproces geweest, terwijl ze hem, Bernhard, het leven draaglijk hebben gemaakt. Bernhard zegt het bijna letterlijk: de levenskracht die Paul verloor, voer in hem en hield hem tijdens zijn zwakste momenten in leven. Van een bezoek aan Paul in paviljoen Ludwig is het nooit gekomen, maar Paul is wel bij hem op bezoek geweest, in paviljoen Hermann. En legde daar zijn hand op hem. Aan het eind van De neef van Wittgenstein realiseer je je waarom Bernhard dat eerder belangrijk genoeg vond om te vermelden: je kunt Pauls handoplegging opvatten als gebaar, bedoeld om levenskracht over te brengen op zijn vriend.

Bernhard tekent zichzelf niet bepaald als de trouwe vriend die Paul tot steun en toeverlaat was. Integendeel, als Paul geestelijk de weg weer eens kwijt dreigde te raken, ging hij maar liever niet bij hem op bezoek. Pauls begrafenis bezocht hij niet, terwijl Paul hem toch gevraagd had bij de teraardebestelling een grafrede uit te spreken.

En dan is er nog die rare titel. Waarom daarin de beroemde oom opvoeren, maar Paul niet noemen, of helemaal geen naam noemen? Het lijkt wel alsof Bernhard met deze titel alvast een steen des aanstoots wilde aanbieden, opdat we beseffen dat van deze schrijver als vriend niemand wat te verwachten had. Hoe dan ook, dergelijke gedachten maken het lezen van De neef van Wittgenstein intussen wel tot een beklemmende ervaring. Lezers die het proza van Thomas Bernhard een beetje kennen, weten dat het zich niet meteen gewonnen geeft in de eerste plaats, en zeker niet bijdraagt tot een zonnige kijk op het bestaan in de tweede. Maar eenmaal gegrepen door Bernhards woordenstroom, kun je en wil je niets anders dan je tot het eind laten meevoeren.

Hans van der Heijde

Thomas Bernhard – De neef van Wittgenstein – een vriendschap. Vertaling Ria van Hengel. Vleugels, Bleiswijk. 96 blz. € 23,95.