Vandaag staat er een interview met Maartje Wortel in De Morgen, aan de hand van het verschijnen van Wortels nieuwe roman Camping. Het gesprek met Yannick Dangre, die meermaals moest lachen om passages uit het boek, komt al snel uit bij de constatering dat het bij de jongere generatie soms aan plezier en lichtheid ontbreekt. Wortel:

Het heeft ook te maken met die hachelijke spagaat: we zijn ons meer dan ooit bewust van ons privilege, maar zitten midden in crises. Mensen weten niet meer welke kant ze moeten kiezen en klampen zich vast aan steeds striktere moraal, zelfs in de kunst. Dat vind ik best beangstigend.

Wortel, die lesgeeft op de Rietveldacademie, zit die striktere moraal ook bij haar studenten.

Jongeren keuren een werk soms af simpelweg omdat het hoofdpersonage liegt of vreemdgaat. Ze hebben daar moeite mee, terwijl ik denk: jongens, de helft van de mensheid liegt en gaat vreemd. De morele waarde van kunst gelijkstellen aan de artistieke is toch een enorme achteruitgang? Dat zorgt voor een verarming van je geestelijke wereld. In plaats van zo’n kunstwerk af te wijzen, zou je moeten beseffen dat het iets zegt over jou, de mens en de wereld. (…) Je moet in staat zijn om je te verplaatsen in iemand die moreel niet perfect is, want dat zijn we allemaal, toch? Als je dat uitsluit, is alle kunst dood.

Volgens Wortel heeft de striktere moraal en ook de opkomst van triggerwarnings er niet mee te maken dat mensen gevoeliger zijn geworden, ‘[i]k denk eerder dat we ons de gevoeligheden en pijn van anderen ten onrechte hebben toegeëigend.’ De auteur meent dat dit aspect duidelijk naar voren komt bij twee personages in Camping: ‘Dat is waar het verhaal van Anton en Frederiek over gaat: twee wereldverbeteraars die vooral zichzelf willen verbeteren. (…) Ze willen vooral laten zien dat ze aan de “goede kant” staan en zijn fel in hun veroordeling van de “foute” kant. Een beetje relativering zou voor dat soort types – en voor iedereen overigens – heel nuttig zijn.’