Recensie: Ágota Kristóf – De tweelingentrilogie
Meer dan de waarheid
Er zijn van die boeken die tot je komen in een fluistering. In het zachte gelispel van literatuur-fanaten onder elkaar, die zich naar elkaar toebuigen en in elkaars oor fluisteren: ‘En? Heb je deze al gelezen?’ Zo kan het zijn dat een boek, dat al jaren uit druk is, toch een soort van legendarische status bereikt. Het is dan misschien ook niet geheel verwonderlijk dat de blurbs op de nieuwe uitgave van De tweelingentrilogie van Ágota Kristóf voornamelijk van boekhandelaren afkomstig zijn. Zijn zij immers niet de voornaamste aanstichters van dit soort fluisteringen, terwijl ze je met zachte hand bij de gebruikelijke bestsellers wegleiden om je een vergeten parel onder de neus te schuiven? Ook sommige uitgevers zijn blijkbaar nog niet helemaal doof zijn geworden voor dit gefluister en durven het, tegen elke mogelijke vorm van marktlogica in, hier en daar nog aan om een nieuw stapeltje boeken tegen de vergetelheid in stelling te brengen.
In het geval van De tweelingentrilogie kunnen we die durf niet vaak genoeg prijzen. Kristóf maakte eind jaren 80 furore met deze drie novellen, die tegenwoordig doorgaans in een band worden uitgegeven. Op zich niet zo gek ook, want inhoudelijk zijn deze drie boeken wel zo intiem met elkaar verweven dat ze eigenlijk gewoon één geheel vormen. In het eerste deel, Het dikke schrift, leren we de, in de titel aangekondigde, tweeling kennen. Zij worden tijdens een oorlog, die verdacht veel op de Tweede Wereldoorlog lijkt, door hun moeder bij hun nogal humeurige grootmoeder op het platteland gedropt. Daar doen ze er alles aan om lichamelijk en mentaal gezond te blijven in steeds wanhopigere omstandigheden. Zo schrijven ze bijvoorbeeld opstellen over wat ze meemaken in het, in de titel aangekondigde, dikke schrift. Daarin pogen ze om de waarheid over hun leven vast te leggen en wel niets anders dan de waarheid. Ze hebben zelfs een haast wetenschappelijke methode uitgedacht om een zo groot mogelijke objectiviteit te waarborgen. Zo schrijven ze eerst allebei afzonderlijk een opstel dat ze vervolgens door de ander laten corrigeren en samenvoegen tot een coherent verhaal. Intussen dient elke mogelijke vorm van gevoel vermeden te worden, omdat dat te vaag zou zijn en een getrouwe beschrijving van de feiten in de weg zou staan.
Uiteraard worden al die waarheidsclaims gedurende de rest van De tweelingentrilogie vakkundig onderuit gezaagd. Want zijn de avonturen die deze jolige tweeling beleeft wel niet heel idyllisch, zo niet ongeloofwaardig? Waar zijn de pijn en het verlies dat hoe dan ook bij een oorlog komt kijken? En wie of wat zit er toch verscholen achter die mysterieuze wij-vorm die ze constant hanteren? Een persoonsvorm die sowieso wel vaker gebruikt wordt om de ware spreker ervan te verhullen.
Alsof de zoektocht naar de bron van deze geschriften nog niet genoeg is, krijgt de lezer ook nog eens, in zinnen scherp als geweerschoten, vijftig jaar aan (Midden-)Europese geschiedenis voor de kiezen. Kristóf was van origine Hongaars en het kost ook niet veel moeite om de geschiedenis van dat land in haar verder compleet van plaatsnamen en tijdsaanduidingen ontdane relaas te lezen. Zo komt het thema van objectiviteit meteen ook in een wat ander daglicht te staan, want wie het Hongaarse verleden een beetje kent, weet dat er in dat land niet altijd even zorgvuldig met waarheidsvinding is omgesprongen.
Volgens het korte biografietje, voor in deze nieuwe uitgave van De tweelingentrilogie, zou het werk van Kristóf gezien worden als een hoogtepunt van het Europese postmodernisme. Technisch gezien is dat natuurlijk waar. Met haar literaire spel rondom documentatie en geheugen breekt ze, op een typische postmoderne manier, alle mogelijke vormen van waarheid zorgvuldig af. Maar toch is het haar niet alleen maar om afbraak te doen. Net als in het werk van pakweg Bolaño of Sebald breekt Kristóf de waarheid af om er een meer ware waarheid tegenover te kunnen plaatsen. Een waarheid die we niet altijd onder ogen willen komen, maar die tegelijkertijd het enige is waar we ons daadwerkelijk aan vast kunnen houden:
Ik antwoord haar dat ik probeer ware geschiedenissen te schrijven, maar op een bepaald ogenblik wordt de geschiedenis onverdragelijk, juist door de waarheid, en dan ben ik gedwongen er iets aan te veranderen. Ik zeg haar dat ik probeer mijn geschiedenis te vertellen maar het niet kan, ik heb er de moed niet voor, het doet me veel pijn. Dus maak ik alles mooier en beschrijf ik de dingen niet zoals ze gebeurd zijn, maar zoals ik had gewild dat ze gebeurd waren.
Jonathan van der Horst
Ágota Kristóf – De tweelingentrilogie. Uit het Frans vertaald door Henne van der Kooy. Das Mag, Amsterdam. 438 blz. € 29,99.