Recensie: Dr. Heinrich Hoffmann – Ragbolrinus
Ragebolrinus zou een naam van niks zijn geweest
Ragbolrinus is de tot nu toe laatste vertaling van Der Struwwelpeter, oder lustige Geschichten und drollige Bilder für Kinder 3-6 Jahren door Dr. Heinrich Hoffmann, een prentenboek dat verscheen in 1845. Voor drie- tot zesjarigen: als je dat leest, schiet je in de lach. ‘Ziehier een tiental niet-normale / afschuwelijk – gruwelijke verhalen, / met fraaie afbeeldingen versierd / zodat het grote mensen ook pleziert’, schrijft Robbert-Jan Henkes, die ook Bij mij op de maan. Russische kindergedichten vertaalde – hij deed dat virtuoos. De afbeeldingen (tekeningen) zijn van Paul van der Steen. Tekeningen en verhalen versterken elkaar; samen hebben ze een schitterend werkje opgeleverd.
Heinrich Hoffmann was arts. Hij las de verhaaltjes voor aan angstige, kleine kinderen om hen af te leiden. Daarna kon hij zijn onderzoek doen. Toen zijn zoontje drie werd, wilde hij hem een prentenboek geven, maar iets goeds vond hij niet, het meeste was te saai en moralistisch. Hij maakte er daarom zelf een. Zijn zoontje vond de verhalen leuk, maar tot Hoffmanns verrassing volwassenen ook. Hij las ze weleens voor. Een uitgever was onder de indruk en de rest is geschiedenis: sindsdien verschenen er honderden herdrukken. Vóór Ragbolrinus kregen de Nederlandse vertalingen steevast de titel Piet de smeerpoets. De eerste, uit 1848, was van W.P. Razoux, Eerste Commies der Posterijen in Schiedam, aldus Henkes in zijn nawoord.
Vaak werden er belerende, brave werkjes van gemaakt, maar daar hoef je bij Robbert-Jan Henkes niet mee aan te komen. In zijn nawoord schrijft hij: ‘Nu is er Ragbolrinus, alias Der Struwwelpeter, alias Piet de Smeerpoets, zoals de natuur hem bedoeld heeft voor ons taalgebied. Met personages die niet door de vertaler van meet af aan worden besmeurd, belasterd, zwartgemaakt en als “stoute kinderen” worden weggezet, maar die net als in het Duitse origineel de wereld verkennen op hun eigen voorwaarden, die fouten maken en verschrikkelijk aan hun eind komen, die in ieder geval niet hebben geluisterd en ook nooit zullen luisteren, laat staan dat ze spijt betuigen.’
Interessant is zijn opmerking over de natuurlijke aanpassing van Ragbolrinus aan ons taalgebied. Bij Henkes betekent dat een aantrekkelijk ritme met regels die goed in het gehoor liggen en die je daarom goed onthoudt – ideaal voor kinderen. Dat zit al in Ragbolrinus’ naam, die naar zijn haardos verwijst: een ragebol. Had Henkes hem Ragebolrinus genoemd, was het een naam van niks geweest. Ter illustratie van zijn taalgebruik de vertaling van het eerste gedicht, respectievelijk door Rezoux en hemzelf.
Ziet hier Piet de smeerpoets staan!
Ziet dien viezen knaap eens aan!
Hij wou, van zijn vingertippen,
Zich geen nagels laten knippen
Sedert zeker wel een jaar;
Ongekamd bleef ook zijn haar.
‘Foei!’ roept ieder die hem ziet,
‘Wat zijt gij een smeerpoets, Piet!’—
Ragbolrinus, grote groezel,
alles aan zijn lijf is smoezel.
Niets dat hij ooit knippen liet.
Nagels? Naalden! Haren? Slierten!
Hij’s geen mens maar ongedierte.
Niets dat je van die jongen ziet.
Ragbolrinus? Is er niet!
De verhalen zijn inderdaad heerlijk ‘afschuwelijk-gruwelijk’. Neem ‘De wrede Frederik’:
Die Frederik, die Frederik,
wat is het toch een wrederik.
Vliegen trekt hij vleugels uit,
kikkers slaat hij op hun snuit,
de stoel gaat stuk, de vogels dood,
de kat verplettert hij met lood,
en met zijn rijzweep – bah wat laf –
rost hij zelfs de dienstmeid af.
Maar het gaat verkeerd: een hond die hij schopt en met zijn rijzweep afranselt, bijt hem zo hart in zijn been, dat het moet worden afgezet. Paulientje speelt met lucifers en verbrandt tot op haar sokjes, en als Koenraad ondanks het verbod van vrouw Moederdier op zijn duim blijft sabbelen, knipt Schaarman ze alle twee af.
Henkes handhaaft het uitdagende karakter van de verhalen volledig, ook als de kans groot is dat hij lezers daarmee shockeert. De eerste regels van ‘De spotzieke kornuiten’ doen denken aan het kinderliedje ‘Moriaantje zo zwart als roet’:
Een inkt-pek-ravenzwarte Moriaan
liep eens langs de lindenlaan.
De zon scheen op zijn kroezebol,
en daarom droeg hij een parasol.
Drie rotjochies treiteren hem vanwege zijn huidskleur: ‘Wat ben je zwart, als inkt zo zwart!’ Sinterklaas, de goedheiligman, ziet het en waarschuwt de ‘galgebrokken’: ‘Zweer / dat je dit knaapje nimmermeer / zult pesten, uitlachen of sarren / omdat hij zwart is, jullie narren / en niet wit toevallig. Klaar? / Of anders: in die inktpot, daar.’ De etterbakjes gaan door, Sinterklaas dompelt hen onder, en:
Inkt-pek-ravenzwart van huid
trekt de Sint ze er weer uit.
Hadden ze niet zo gesard,
dan waren ze nu niet zo zwart.
Bij lezers die in de eerste plaats morele criteria hanteren bij de beoordeling, en dat zijn er nogal wat, kan dit gedicht een sterke afkeuring oproepen. Literatuur is daar niet bij gebaat, ook niet als die oordelen voortkomen uit opvattingen die ieder weldenkend mens respecteert. Bij schrijvers kan het leiden tot zelfcensuur en behaagzucht, met nietszeggend werk als gevolg.
Een goed prentenboek hoef je niet meer zelf te maken. Ragbolrinus is er al, een mooi cadeau voor drie- tot zesjarigen en iedereen die ouder is. M10Boeken maakte het mogelijk, en dat verdient een compliment.
Hans Puper
Dr. Heinrich Hoffmann – Ragbolrinus. Vertaling & nawoord: Robbert-Jan Henkes. Tekeningen: Paul van der Steen. M10Boeken, Doetinchem. 61 blz. € 22,00.