Zwaarbewapende kinderen

Meedoen en proberen zo min mogelijk af te wijken van de rest. Een beproefde overlevingsstrategie, die ook de jonge dienstplichtige mannen toepasten die eind jaren veertig naar Nederlands Indië werden gestuurd. Jan van Waveren (1928-2011) schreef er na terugkeer een heuse roman over, Eer de haan kraait…, die pas in 1969 in sterk ingekorte vorm en onder het pseudoniem Jan Varenne verscheen. Nu is er de door historicus Remco Raben van een uitvoerig nawoord voorziene heruitgave, die hedendaagse lezers meer inzicht biedt nu de discussie over de Nederlandse koloniale gedragingen opnieuw hevig woedt.

Zij die eens ‘onze jongens’ heetten, die dapper vochten tegen de ‘opstandelingen in de Oost’, worden tegenwoordig als gevolg van later onderzoek en geopende archieven steeds meer beschouwd als marionetten van een fout regime. Jan van Waveren, zoon van bloembollenkoning en Keukenhof-oprichter Tom van Waveren, en in zijn latere leven een vooraanstaand promotor van Nederlandse kamermuziek, was allerminst een marionet. Hij moest als dienstplichtige dan wel mee, maar worstelde in de verre kolonie met zijn geweten.

Anderen schrijven na terugkeer uit de een of andere oorlog graag boeken vol soldatenheroïek, Van Waveren wilde dat niet. Wat voor hem telde was het ontlasten van zijn geest, want oud-Indië-gangers waren vrijwel zonder uitzondering kampioenen in zwijgen. Wat daar vroeger gebeurd is, kon een gevoelig mens echter niet onberoerd laten. Toch was hij erbij en liet het gebeuren. Dat mag het centrale dilemma van dit romanachtige boekje heten. Romanachtig, omdat zowel het voorwoord van Van Waveren als lange, cursieve intermezzo’s, waarin hij zichzelf in de eerste persoon opvoert, het meer fictieve deel afwisselen. Daar heet hij Jenver, maar niemand zal er aan kunnen twijfelen dat dit slechts een minimaal verschil in perspectief is. Voor net een beetje meer afstand.

Deze behoefte aan een zekere distantie is begrijpelijk, want Jenver ziet vaak met afgrijzen hoe de makkers uit zijn peloton, op het oog gewone, aardige jongens uit de provincie, kinderen nog, geen enkele genade lijken te kennen voor de strijdende tegenstanders. Maar evenmin voor de onschuldige kampongbewoners, die de domme pech hadden hun pad te kruisen. In het lichtste geval hebben ze plezier hen te vernederen en te martelen, in het ergste geval ‘doen ze er’ nog een paar, wat gelijkstaat aan doodschieten. Alles consequent in eufemistische codetaal. Van Waveren vergelijkt de strijd veelzeggend met die van rivaliserende rattenkolonies.

De achtergronden van de ‘politionele acties’ komen nauwelijks aan bod, slechts heel even, als Jenver zijn dienstkameraden probeert uit te leggen dat vechten voor zelfbeschikking helemaal niet zo’n onredelijk idee is. Het levert hem van Gerard en Henkie slechts een aarzelend en kortdurend beginnetje van instemming op.

Wat Eer de haan kraait…, de titel is gebaseerd op de veelgeciteerde tekst uit het Mattheüs-evangelie, waarin Petrus Jezus verloochent, zo bijzonder maakt, is Van Waverens besef van subjectiviteit. Bovendien zijn weigering ongenuanceerd schuldigen aan te wijzen. Hij beoordeelt zijn eigen dubbelhartigheid net zo scherp als de misdragingen van zijn medesoldaten, de officieren, de onkunde van de regering in Den Haag, zelfs de koloniale gedachte in de breedste betekenis van het woord. Dat maakt dit vooral curieuze werkje aanzienlijk interessanter en belangwekkender dan het literair weinig opzienbarende verhaal, dat geregeld ook nog eens vage, op zijn minst verwarrende zinnen kent.

Het romangedeelte laat vooral een jongen zien, die hevig naar de veiligheid van thuis verlangt, die zich tijdens de schermutselingen steeds voor de geest houdt dat straks schone kleren wachten en een kopje thee. Jenver ergert zich aan het simpele vertier dat de jonge soldaten wordt geboden, het ‘flinkejongenscomplex’ bij hospitaalsoldaten, die willen bewijzen dat ze heus geen doetjes zijn, de onderlinge strijd om de hoogste plaatsen in de pikorde, maar toch vooral aan de harde willekeur waaraan de plaatselijke bevolking wordt blootgesteld.

Na het gewetenloos om het leven brengen van een groepje gevangenen, zogenaamd tijdens een ontvluchtingspoging, keert de patrouille terug naar het kamp, waar ook luitenant Tips zich er ziek over voelt:

Weer binnen probeerde hij een brief te schrijven, maar hij kwam niet verder dan ‘Lieve Moeder’. Tot het avondeten lag hij op z’n bed, keek naar het plafond en hield zich doodstil. ’s Avonds was er film in het kamp.

Dat het hemzelf telkens maar niet lukt om hiertegen iets uit te richten, mooi verwoord in de zin ‘Jenver verwachtte elk moment zijn stem te horen’, resulteert bij hem in begrip voor andermans optreden. Geen begrip in de betekenis van instemming, maar wel in het onder ogen zien van het menselijk tekort.

André Keikes

Jan van Waveren – Eer de haan kraait… Een Hollandse soldaat op Java. Jurgen Maas – Amsterdam. 132 blz. € 20.