De verborgen dwang van complimenten

Afgelopen voorjaar ontving Sasja Janssen de nieuwe Johan Polak Poëzieprijs voor haar alom geprezen bundel Virgula. Eerder viel Virgula ook al de Awater-poëzieprijs ten deel. Waardering te over dus. Maar Janssen trapt vervolgens niet in de val waarvoor Paul van Ostaijen honderd jaar geleden al waarschuwde in zijn essay ‘Boerenbedrog en realiteitszin’, waarin Kareltje een ballon misloopt, omdat zijn tante hem daar ‘reeds te groot’ voor vindt.

Zoals tante voor Kareltje beslist, zo menen critici voor de dichter te moeten beslissen. Maar de eigenwijsheid van tante heeft voor gevolg dat Kareltje, schuchter en bevreesd de twijfelachtige eer te verliezen, zich niet verzet tegen tantes eigenwijze mening. De ware dichter, zoals een Kareltje dat reeds geleerd werd door menig voorval van dezelfde soort, doorziet dit boerenbedrog. De ware dichter is een Kareltje dat voor de eer bedankt een grote jongen te zijn, maar integendeel tegen de spreekwoordelijk juiste mening der critici in, zegt: geef mij toch maar zo’n ballonnetje. De critici zijn boos, Alsof zij niet beter wisten wat Kareltje past.

Lovende kritieken zijn prachtig, maar laat je daardoor vooral niet vertellen dat je op dezelfde weg door moet gaan. Trap niet in de verhulde dwang van complimenten. Sasja Janssens nieuwste bundel, Mijn vader zegt entropie mijn moeder logica, is in niets een voortzetting van Virgula.

Zoals de titel al aangeeft lijkt het nu om tegenstellingen te draaien. Allereerst die tussen ‘entropie’ en ‘logica’, zeg maar tussen chaos en orde, maar ook tussen vader en moeder, man en vrouw. Maar het blijft in de gedichten wel erg onduidelijk hoe de tweestrijd uiteindelijk beslist wordt, want waar er in Virgula toch vooral orde heerste, lijkt dat in Mijn vader zegt entropie en mijn moeder logica eerder bij wat geforceerde pogingen te blijven. De bundel is weliswaar verdeeld in vijf afdeling waarvan de titels naar bloemen verwijzen en die elk worden afgesloten met een gedicht over ‘het heden’, maar echte orde lijkt nergens vaste voet aan de grond te krijgen. De reden daarvoor lijkt komt al in het begin uit nogal onverwachte hoek. Het gedicht ‘het beste’ schets eerst een wereld waarin ‘wij’ slechts deel uitmaakten van iets groters, dat hier ‘het alomtegenwoordige’ heet. De eerste strofe eindigt met ‘wij betekenden niets, wij waren iets’. Maar dan gebeurt het:

toen verscheen moraal in de bloemen en wij werden
mensen, toen de zelfstandige naamwoorden, de werkwoorden
en de fatale vraag dampte uit het eerste vruchtbeginsel
zijn wij goed?
wij zijn goed
en we ontkenden de dood, onze beste daad
en uit de mooie vochtige aarde onze borelingen
en we maakten land uit de aarde door te doden, helden
van onze doden door te doden, de emoties van de geometrie
rood, blauw, de verzengende feitelijkheid
alles deerde ons

politiek verscheen in onze narcissen en wij werden verbeterd
deden wij beter?
wij deden altijd het betere
[…]

Je zou denken dat we met de ontwikkeling van het menselijk brein, het ontstaan van de taal, de opkomst en bloei van politiek en moraal de chaos eindelijk achter ons lieten. Dat we eindelijk orde op zaken hebben kunnen stellen. Dat het leven eindelijk zin kreeg. Dat we de wereld niet hebben opgezadeld met een mensenplaag. Scheppingsverhalen praten graag die kant op: eerst was er chaos en toen volgde de schepping. En God zag dat het goed was. Maar ja, ook het scheppingsverhaal is door mensen geschreven, dus wat wil je?

Misschien, kun je dan stellen, zijn ‘entropie’ en ‘logica’ wel twee woorden voor het zelfde verschijnsel. In dat geval zijn de vader en de moeder uit de titel het in feite roerend met elkaar eens. De vader, die om zich heen kijkt en overal chaos en verval constateert, waarop de moeder nuchter vaststelt dat dat een logische ontwikkeling is met zo’n alles overheersende mensensoort aan het roer. Je zou het een belevende en een beschouwende kijk op de wereld kunnen noemen. En je zou, voeg ik eraan toe, kunnen overwegen of poëzie eigenlijk niet meer in de filosofieles thuis hoort dan bij het vak Nederlands.

Maar ook voor de neerlandicus valt er van alles te beleven in deze bundel. De vele verwijzingen en citaten (keurig opgesomd achter in het boek) sturen de gedachten vele kanten op, ook naar de Middelnederlandse literatuur. Jan van Boendale komt langs, zij het met een enkel woord, en vooral ook Hadewijch. Een paar keer citeert Janssen uit de Visioenen van Hadewijch, maar het zijn telken één of twee zinnetje die uit hun context zijn gelicht. Interessanter is dan het gedicht ‘materie’, dat zij opdraagt aan Hadewijch:

we zongen nog steeds de getijden op deze vijftigste dag
bang dat ik van binnen naar buiten zwellend bleef hunkeren
naar de vorm die alles bezat
het visioen kapselde ons in, vlammend als een vlam in ijs
een wapendier brandde zich uit mijn wijdte, een jong nog
het keek al niet meer naar mij om

ik troostte me met de hazelaar die pas laat
haar vruchten geeft waarmee ik terugviel
in mijn engere zelf

Hadewijchs visioenen beschrijven vooral haar toenadering tot God, uitmondend in de trotse vaststelling dat ze nu Zijn gelijke is, maar toch nog liever even op aarde blijft om haar vriendinnen te helpen. Uit de laatste drie regels van bovenstaand gedicht spreek een wat bescheidener toon. Deze ik-figuur belandt niet in de hoogste sferen, maar valt terug in haar eigen leven. Aardig is dat het aan Hadewijch opgedragen gedicht meteen gevolgd wordt door een ander met de opdracht ‘voor Sasja Janssen’ waarin een relatie met een tandarts leidt tot de volgende niet van humor gespeende ontboezeming:

hij is de enige die mijn gedichten begrijpt, volledig
als een wortelkanaal
daar heb ik wel wat seks voor over

Voelt daarom voor sommige leerling poëzieanalyse soms als een wortelkanaalbehandeling?

Ook de titel van het gedicht ‘het heden is een gramarijn’ biedt ruimte voor een wat bredere literatuurbeschouwing. Janssen leende het woord van Jan van Boendale die hem in ‘Hoe dichters dichten sullen ende wat sie hantieren sullen’ de belangrijkste kwaliteit van goed dichterschap noemt. Een dichter moet allereerst de taal beheersen. Het lijkt me geen slecht uitgangspunt voor een lesje literatuurbeschouwing in een van de hogere vwo-klassen. Waarom zou een enkel woord (‘gramarijn’) niet de aanleiding kunnen zijn voor een vergelijking van Boendales visie op goed schrijverschap met de onze. Want behalve taalvaardig moest een dichter volgens hem ook nog de waarheid spreken en zelf een goed mens zijn. Kom daar tegenwoordig nog eens om!

Jan de Jong

Sasja Janssen – Mijn vader zegt entropie mijn moeder logica. Querido, Amsterdam/Antwerpen. 72 blz. € 18,99.

Deze recensie stond eerder in Levende Talen Magazine 2024-6

Eerder verscheen deze recensie van Mijn vader zegt entropie mijn moeder logica op Tzum.