Ik heb te doen met Herman Brusselmans. Na tachtig romans, honderden columns en ontelbare televisieoptredens zou je denken dat iedereen wel weet wat we aan hem hebben. Hij heeft geen hoge dunk van de medemens, wat een understatement is, en laat geen gelegenheid onbenut om, scheldend en tierend, zonder aanziens des persoons, op de medemens af te geven. Tegelijkertijd loopt hij over van mededogen.

Sinds kort is hij vader van een zoon die – what’s in a name? – Roman heet. In zijn column in Humo schreef hij: 

Ik zie een beeld van een huilend en schreeuwend Palestijns jongetje dat helemaal buiten zinnen om z’n onder het puin liggende moeder roept, en ik beeld me in dat dat jongetje m’n eigen zoontje Roman is, en de moeder m’n eigen vriendin Lena, en ik word zo woedend dat ik iedere Jood die ik tegenkom een puntig mes los door de keel wil rammen.

De column werd onderwerp van een wereldwijde mediastorm, zoals dat heet, en uiteindelijk van gerechtelijk onderzoek door het Oost-Vlaamse parket. Is er sprake van antisemitisme? Zet de tekst aan tot haat of erger? Humo beriep zich op de vrijheid van meningsuiting en bleef achter zijn columnist staan, maar verwijderde de tekst toch van de website.

Ik kan me die woede van Herman Brusselmans goed voorstellen. Als vader wil je niet dat je kind iets overkomt. Palestijnse vaders hebben wat dat betreft niets te willen, Palestijnse moeders evenmin. 

Wat Brusselmans met die woede zegt te willen doen, is iets anders – ik kan me dat niet voorstellen, niet van mezelf maar ook niet van Hermans Brusselmans.

Hij is schrijver. Schrijven is iets anders dan rondlopen met een puntig mes. Het verwijt is dat de tekst mensen op een idee zou kunnen brengen, zou kunnen aanzetten tot moord. Lezen die mensen Humo, lezen ze Brusselmans en zo ja, nemen ze hem dan zo serieus dat ze wat hij schrijft te willen doen in zijn plaats gaan doen?

Herman Brusselmans zeilde in 1982 de Nederlandse letteren binnen met de verhalenbundel Het zinneloze zeilen. Ik weet – anders dan Tzum-columnist Karel Feenstra – niets van zeilen, maar dat je het zinneloos zou doen, lijkt me gekkenwerk. Van Dale geeft als betekenissen van het woord ‘zinneloos’ (dat we moeten onderscheiden van het erop lijkende woord ‘zinloos’): ‘bn. 1 niet over zijn zinnen beschikkend, = bewusteloos 2 veroud. krankzinnig, gek 3 onzinnig, dwaas.’

Ik zal het nog eens aan Karel vragen, maar ik denk dat je juist bij het zeilen moet kunnen beschikken over je zinnen, omdat je bent overgeleverd aan de elementen en er altijd wel een ondiepte op de loer ligt.

Maar Herman Brusselmans zeilt al tweeënveertig jaar voort en ogenschijnlijk nog net zo zinneloos als toen, afgaande op zijn werk. Ik bedoel: onzinnig en dwaas zijn de wezenskenmerken van Brusselmans werk, even kort door de bocht. 

Toen ik in 1990 in Algemeen Dagblad zijn zesde roman Vlucht voor mij besprak, kon ik – dus pas acht jaar na zijn debuut en zes jaar nadat zijn eerste roman Prachtige ogen was verschenen – niet anders dan concluderen dat, of hij nu een roman publiceerde, een novelle of een column, ‘zijn boeken in feite allemaal gaan over: 1. Herman Brusselmans, 2. diens fobieën en 3. zijn moeizame verhoudingen met drank en vrouwen.’

Een jaar later, toen ik voor dezelfde krant Ex-schrijver recenseerde, noemde ik mezelf een groot liefhebber van het werk van Brusselmans, maar moest ik toegeven dat van enige ontwikkeling, van groei of vernieuwing, geen sprake meer was. Ik hield van zijn absurdisme. Misschien kent absurdisme geen ontwikkeling.

Zijn maniakale schrijven hield hem staande, levensangst en doodsangst, zelfontkenning en zelfvergroting gingen bij hem hand in hand, net zoals de vrees om de Enige Echte Geliefde te verliezen alleen gepareerd kon worden door haar geduld eindeloos op de proef te stellen – een methode die ik toen het hermanisme noemde en die erop neerkomt de geliefde angst aan te jagen door ’s nachts eindeloos in kroegen rond te hangen en met andere vrouwen te flirten. De angst van de geliefde (zeven sloten) blijkt louterend te werken als de schrijver, zij het dronken of anderszins gehavend, ineens toch voor de deur staat. Boosheid maakt plaats voor opluchting. Hij is er, dat is wat telt.

Het lijkt me niet voor iedereen weggelegd, het hermanisme, maar de methode is symptomatisch voor het schrijverschap van Brusselmans. Zoals de geliefde wordt ook het geduld van de lezer getart.

Ik refereer aan wat ik eerder schreef, niet om mijzelf een zienersrol aan te meten, maar om aan te tonen dat Herman Brusselmans, hoe uitgedijd zijn werk intussen ook is, zeldzaam consistent is.

Kort na het verschijnen van Prachtige ogen in 1984 interviewde ik hem voor Het Vrije Volk. Ik vroeg hem of er een autobiografisch element school in het feit dat de hoofdpersoon van de roman lijkt op die in de verhalen van Het zinneloze zeilen. Hij antwoordde: ’Het zijn wat moedeloze personen die weigeren hun gevoelens te laten blijken, die vanuit die moedeloosheid redeneren: waar leidt het allemaal toe?, wat is de zin? In Prachtige ogen leidt dat ertoe dat hij zijn onlustgevoelens richt op professor Rix die hij neerschiet, niet omdat hij juist hém wilde treffen, maar omdat hij hem toevallig tegenkomt.’

Moedeloze personen, onlustgevoelens…

Worden we niet allemaal moedeloos bij het zien van beelden uit Gaza of de Westelijke Jordaanoever? Wie wordt niet overmand door onlustgevoelens bij het zien van de verwoesting? Noem het woede. Noem het onmacht.

Herman Brusselmans gaf woorden aan zijn woede. Misschien niet de handigste woorden, nee, zeker niet de handigste woorden. Woorden van onmacht.

Ik denk dat achter de vuilbekkende Brusselmans een sentimentalist schuilgaat, iemand die niet alleen zijn lezers en zijn geliefden op de proef stelt, maar ook zichzelf. Er komt een dag dat de Enige Echte Geliefde niet meer op je wacht en dan sta je daar met je kegel en je hermanisme.

Daarom heb ik te doen met Herman Brusselmans. Niemand geeft thuis, terwijl iedereen weet dat hij het is.