‘Waarom zou ellende mij speciaal bespaard blijven?’

Biedt literatuur nog troost als je geconfronteerd wordt met je eigen sterfelijkheid? Die vraag komt nadrukkelijk aan de orde in Zo hevig in leven van Marjoleine de Vos. De in Zeerijp wonende schrijfster voelde twee jaar geleden een bobbeltje in haar kaak dat daar niet thuishoorde. Het duurt maanden voordat de juiste diagnose gesteld wordt en het duurt dan nog tweeëneenhalve maand voordat de tumor operatief verwijderd wordt.

Wist je toen je deze diagnose kreeg, dat je over zo’n zwaar onderwerp een boek zou schrijven?
Al ruim voor de diagnose veranderde van ‘waarschijnlijk goedaardig’ in ‘misschien’ en later in ‘zeker kwaadaardig’ begon ik met enige regelmaat te denken aan wat ik zou voelen als ik zou weten – heel veel voorwaardelijks dus – dat het echt niet goed was en zelfs dat ik eraan dood zou kunnen gaan. Dat denken is dan natuurlijk nog behoorlijk vrijblijvend, maar door dat knobbeltje dat daar zat te groeien kreeg het toch een zekere lading. En omdat je gedachten altijd zeer vluchtig zijn, vond ik dat ik moest proberen op te schrijven wat ik zou denken als ik zou weten enzovoort. Dat opschrijven valt dan in eerste instantie tegen – is dit nu echt wat ik erover te zeggen heb? – maar na een poosje geeft het toch wel wat orde en structuur aan de gedachten. Bovendien maakt het schrijven een verhaal van wat er gebeurt, dus plaatst het een en ander op een afstand. Aan een boek werken is iets prettigs voor de geest, bang zijn voor ziekte en dood is nogal onprettig. Dus ik wist van het begin af aan wel dat ik het vooral wilde hebben over wat in leven zijn betekent (als je denkt dat je misschien dood gaat), en niet over ziekte zozeer.

Literatuur is altijd belangrijk voor je geweest, maar verandert de betekenis ervan als je ziek wordt? Je schrijft: ‘Die drie, Proust, Oliver en Nijhoff, verlichten mijn dagen nu.’
In zekere zin heb je geen tijd meer te verliezen als de eindigheid zo opdoemt, en dus ga je scherper kiezen wat belangrijk voor je is en wat je nu nog iets te zeggen heeft. Daar zit natuurlijk ook een hoop toeval in, in de tijd dat ik begon over deze kwestie na te denken las ik de Amerikaanse dichter Mary Oliver die veel over de natuurlijke wereld schrijft die ze verbindt met het eigen bestaan. Ze heeft een hevige behoefte om alles in zijn waarde te laten én er vreugde aan te ontlenen, een beetje zoals in die regel van Rilke ‘hierzijn is heerlijk’ . Er is niets beters dan bestaan en alles bestaat op zijn eigen geheel van leven vervulde wijze. Dat wil je dan wel horen als het intelligent gedaan is.

Proust lees ik met een gezelschapje goede lezers wat de ervaring van die roman enorm verdiept. Er worden in de Recherche heus wel dingen verteld, maar heel veel gaat juist over de ervaring van wat zich voordoet, wat er in het innerlijk van een mens gebeurt. Dat is toch al iets waar ik om zo te zeggen geen hekel aan heb, maar in die periode al helemaal niet, vooral omdat die nadruk op de innerlijke ervaring je tegelijkertijd ook afleidt van je eigen innerlijk.  Je wilt niet steeds gebogen zitten over je eigen sensaties, dat is deprimerend, je wilt ze vormen naar de mogelijkheden die de literatuur je biedt. Dus dan zijn schrijvers die zowel verrukken door hun taal als door hun manier van denken precies wat je nodig hebt. Nijhoff is er vanzelfsprekend zo een, en een dichter bovendien die me al zo ongeveer vanaf mijnkindertijd begeleidt. Zonder dat ik me tot een enorme kenner ontwikkeld heb hoor.

Geeft poëzie troost of is het lezen van poëzie een ultieme afleiding, omdat je je hersens op een andere manier aan het werk zet?
Misschien wel beide. Ik kan soms echt verlangen naar poëzie, en dan weet ik natuurlijk niet goed wat ik verlang, maar ik geloof niet dat ik dan zoiets als ‘troost’ bedoel. Ik verlang dan naar de sensatie die een gedicht je geeft, en die sensatie is een combinatie van specifieke bewoording en het gevoel dat je ‘waarheid’ ziet, iets dat echt zó is, en alleen maar zo, als het daar staat. En soms kan dat wat er staat precies zijn wat je nodig hebt, zonder dat je van tevoren wist dat dat het was. Ik citeer in mijn boek een gedicht van Mary Oliver over haar kleine hond Percy, over hoe die hond wil dat ze zegt dat ze van hem houdt – althans zij denkt dat in zijn blik te lezen. Ik had nooit kunnen bedenken dat ik nu juist graag zoiets zou willen lezen als ik zou denken dat mijn tijd misschien erg kort geworden was, ik heb zelf niet eens een hond. Maar het gaat om de overgave, het houden van een ander wezen zonder te hoeven zeggen waarom. En dat wilde ik blijkbaar heel graag lezen.

Je begint dit boek met een eigen gedicht waaruit ook de titel Zo hevig in leven in terugkomt. Is dit het enige gedicht dat je in deze periode hebt geschreven?
Het gedicht waarmee dit boek begint, heb ik ruim 25 jaar geleden geschreven. Dan zie je ook maar weer hoeveel ruimte een gedicht in zich heeft – het was nu enorm van toepassing, maar het ging toen natuurlijk helemaal niet over het onder ogen zien van de sterfelijkheid. Meer over wat leven nu eigenlijk te betekenen had.

Ik heb in de afgelopen periode helemaal geen gedichten geschreven. Er zijn vast mensen die dat dan wel kunnen, maar ik ging meer op zoek naar gedichten om te lezen. Proza was makkelijker, vond ik, misschien omdat mijn beeldend vermogen niet erg groot was in die tijd. Ik denk dat je voor poëzie wat meer afstand nodig hebt.

Naast alle emoties die bij de ziekte horen, proef ik ook woede over de wachttijden in de zorg. Op wie richt die woede zich?
Hm, moeilijke vraag. Ik wil niet pretenderen dat ik zou weten hoe het allemaal beter had gemoeten, noch nu weer de bekende riedel afdraaien over commercialisering enzo. Natuurlijk is het niet goed dat in een rijk land de zaak voortdurend vastloopt. Ik weet wel op welke partijen ik beslist niet wil stemmen. Maar ik had ook geen zin in heel veel machteloze woede, vooral niet als je weet dat je echt de enige niet bent. Waarom zou ellende mij speciaal bespaard blijven?

Coen Peppelenbos

Marjoleine de Vos – Zo hevig in leven. Van Oorschot, Amsterdam.

Dit interview verscheen eerder in de Leeuwarder Courant en het Dagblad van het Noorden op 26 oktober 2024.