Het stuk in de Volkskrant over kinderboeken vorige week zaterdag wekte de woede op van Sander Meij, ghostwriter van de populaire reeks Rutger, Thomas en Paco, een reeks die er in het Volkskrant-artikel niet goed vanaf kwam. Meij reageert in de NRC op de ‘kinderboekenloopgravenoorlog’. Er wordt met iets te veel dedain gepraat over boeken van YouTubers die kinderen uit eigen vrije wil lezen, maar die in de ogen van deskundigen niet echt goed zijn, terwijl het de vraag is of ze die boeken wel gelezen hebben:

Typerend voor dit probleem is het plan van onderzoeker Jeroen Dera om een lijst van verantwoorde kinderboeken voor het primair onderwijs op te stellen, ook bedoeld om basisschoolleerkrachten te helpen bij het leesonderwijs en ongelijkheid tegen te gaan. Alleen deze boeken zouden in het leesonderwijs gebruikt mogen worden, de rest valt af.

Het is een merkwaardig, nogal paternalistisch idee. Niet alleen zorgt het voor totale willekeur, omdat het betekent dat er in dat geval talloze literaire kinderboeken afvallen die wel aan niet nader toegelichte criteria voldoen, het houdt natuurlijk ook in dat veel kinderen wéér worden gedwongen boeken te lezen die ze eigenlijk niet leuk vinden.

Lees het hele stuk hier.

Jeroen Dera reageert op de Facebookpagina van Sander Meij:

Waarom is mijn voorstel om afbakeningen aan te brengen in het (nu geheel niet bestaande!) curriculum voor kinderliteratuur typerend voor het probleem dat je signaleert in de alinea ervoor (‘Daardoor wordt de indruk gewekt dat zo’n criticus de door hem of haar afgefakkelde boeken eigenlijk niet of nauwelijks gelezen heeft.’)? Ik zie de relatie tussen die twee zaken in het geheel niet: het ene gaat over meningen in de dagbladpers die niet van (sub)argumentatie worden voorzien (of dat suggereert dat mensen iets niet gelezen hebben, laat ik hier even voor wat het is), het andere gaat over de vraag hoe je het tekstaanbod voor taalonderwijs wilt organiseren (de suggestie dat dat een lijst vol verplichtingen zal zijn waar kinderen van gruwelen, laat ik eveneens voor wat ze is).

Sander Meij
Jeroen Dera beide zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden; literaire instituties en literatuurkritiek in de breedste zin van het woord zijn immers op elkaar inwerkende krachten. Als een institutie als de Volkskrant in haar boekenkatern bepleit dat bepaalde boeken niet tot de literaire canon behoren, is dat van invloed op de manier waarop andere spelers in het literaire veld daarmee omgaan, waaronder dus ook wetenschappers, docenten Nederlands en andere leerkrachten die te maken hebben met leesonderwijs.

Jeroen Dera
Sander Meij Het gaat in dat stuk in de Volkskrant niet over de “literaire canon”. Maar stel dat het wel zo was: een voorstel om een curriculum op te tuigen waar nu een wildgroei aan praktijken bestaat, is toch geen symptoom van een gebrek aan argumentatie in een dagbladstuk? Die redenering lijkt mij zo lek als een mandje, maar soit. Of je de status van de hedendaagse kritiek zo kunt neerzetten als in Bourdieus 20e-eeuwse kijk op het literaire veld, is trouwens óók een heel boeiende discussie. 🙂

Sander Meij
Jeroen Dera die wildgroei aan praktijken kan een probleem zijn, hoewel er waarschijnlijk altijd iemand zal opstaan die bepleit dat die wildgroei juist goed is vanwege de chaotische vrijheid van onderwijs die we er in dit land op na houden. Maar het gaat erom op basis van welke criteria je dat curriculum optuigt. En die criteria worden nergens genoemd, uiteengezet of beargumenteerd. Wel worden heel veel boeken al dan niet ongelezen terzijde geschoven. Zonder toegepaste criteria, zonder inhoudelijke beargumentatie, zonder degelijke tekstanalyse, blijft het idee voor zo’n curriculum in zekere zin los zand. Vergelijk het met valselijk beweren dat een paper van Jeroen Dera niet zou deugen, omdat er eerder in het journal waarin het gepubliceerd is een artikel is verschenen dat frauduleus bleek te zijn. Dat is een pars pro toto pur sang. Zo zit het ook met het over een kam scheren van YouTube-boeken (niet mijn term) en een voorstel tot het optuigen van een curriculum zonder deugdelijke tekstanalyse. De begrippen rijke of arme taal zijn daarvoor trouwens te subjectief.

Jeroen Dera
Sander Meij Helemaal mee eens, maar oneens dat zo’n exercitie zou plaatsvinden zonder deugdelijke tekstanalyse – dat vind ik een curieuze aanname, die je niet kunt maken puur omdat er in zo’n Volkskrantreportage (!) niet uitgebreider op zo’n idee wordt ingegaan / kan worden ingegaan. Als je een curriculum maakt, formuleer je eerst de uitgangspunten en toets je die met raadpleging van het veld. Een curriculum wordt niet ontworpen zonder uitgebreide documentatie waarin de door jou bedoelde uitgangspunten worden toegelicht. Een curriculumcommissie opereert ook niet in haar eentje, bestaat uit mensen met complementaire expertises en zal met een beargumenteerd repertoire voor de dag komen. Het is niet dat er met de natte vinger even wat teksten op een “lijst” worden gezet. En onvermijdelijk zijn er allerlei teksten die er niet op staan, maar ik vind dat minder zwaar wegen dan de (gezien PIRLS breed gevoelde) noodzaak om een leerlijn voor leesvaardigheid neer te zetten die de neergaande trend kan kenteren. Dat kenteren kan ook niet zonder vrije leesuren waarin kinderen kunnen lezen wat ze willen, laat dat duidelijk zijn. En dat mag wat mij betreft echt alles zijn – dat vertel ik zo’n beetje wekelijks op elke school waar ik kom om over leescultuur in de school te praten.
Het over één kam scheren van “youtube”-boeken (ook niet mijn term) staat daar volgens mij los van en is inderdaad onzinnig. Voor mij is dit primair een vakdidactische discussie. Misschien moeten we die vooral eens buiten de sociale media voeren.