Boten, een enkele dode en soms een plank

Zonnige koude dagen is de derde bundel van Fabian de Sackenay, een van de vele heteroniemen van Kees Engelhart. Hoewel hij regelmatig gedichten in literaire tijdschriften publiceerde en een veelzijdig oeuvre bijeen heeft geschreven, is Engelhart maar in kleine kring bekend. Verwonderlijk is dat niet. Als een uitgever belangstelling toonde voor zijn werk, stelde hij zulke hoge eisen, dat deze afhaakte. Hij begon een eigen ‘uitgeefhuis’, De Manke God; hij beschouwt het als een project dat een belangrijke rol speelt in Dagen, een epos in wording met een beoogde omvang van twaalf delen van zo’n 400 pagina’s per stuk – tot nu toe zijn er vijf verschenen. Maar de uitgeverij moge dan een project zijn, van een verkapt eigen beheer is geen sprake: er publiceren ook andere dichters.

Voor ik begin met Zonnige koude dagen het volgende: ik heb regelmatig contact met Engelhart, wat van invloed zou kunnen zijn op mijn oordeel – zelf denk ik overigens van niet, maar het is wel zo eerlijk dit te vermelden.

Engelhart spreekt bij voorkeur niet over heteroniemen, maar autoniemen: hij bedenkt ze niet, maar ze dienen zich aan, ze zijn zelfstandig, zegt hij. Dat kan behoorlijk beangstigend zijn, zoals blijkt uit het gedicht ‘De Koorts’, het enige in de bundel dat door de dichtersfiguur Engelhart geschreven lijkt te zijn. De koorts (schrijfkoorts?) is zwaar, en hallucinaties liggen dus op de loer. Er wordt op de deur gebeukt: ‘Was het Doppertje Kid / Was het mevrouw Leenschat van Bodegraven / Was het Julius ten Kortenaer / Fabian de Sackenay / Brumming / Van Putten / Of toch de duivel zelf’. Het blijkt dat hij en zijn huisgenoten zich te druk hebben gemaakt. Het was gewoon een zwoele zomeravond, met het fijne vooruitzicht de volgende dag naar de rivier te gaan: zonnebaden, broodjes met kaas eten, limonade drinken en ‘Boten voorbij zien gaan / Een enkele dode / En soms een plank.’ Sackenays absurde humor is een van de aantrekkelijke kanten van de bundel.

Ieder heteroniem heeft zijn of haar eigen thematiek en stijl. Sackenay is de dichter van de angst en bezwering. Een enkele keer is er sprake van wraakzucht en geweldsfantasieën, maar hij is ook – en dat hebben alle heteroniemen gemeen – een mijmeraar. Zijn stijl is prozaïsch, maar door de inspringingen die het tempo en de stiltes bepalen ontbreekt het niet aan ritme. De meeste gedichten in de bundel zijn gegroepeerd in tweetallen, enkele in drie- en viertallen. Iedere regel begint traditioneel met een hoofdletter, en de titel kun je vaak als de laatste regel lezen. Leestekens gebruikt hij niet, wat de lezer dwingt langzaam en aandachtig te lezen. Ter illustratie het eerste gedicht van de bundel.

Sackenay speelt op een humoristische manier met de verwachtingen van de lezers – zie de eerste drie regels. Marteling of genade? En dan blijkt het over zonnebaden te gaan, in ‘overwegend gras’ nog wel. De schijnbaar knullige constateringen zijn een handelsmerk van Sackenay. ‘Opnieuw doorleven / Eveneens / Nu niet / Nog niet’: je ziet dat soort reeksen vaker. Waaruit de herinneringen bestaan moet de lezer zelf bedenken, je komt daar niet achter. Ook niet in het bijbehorende gedicht, waardoor beide een onbestemd onbehagen uitstralen.

Een enkel gedicht is minder goed en soms vraag je je af of De Sackenay een slordige redacteur heeft gehad. Een van de gedichten heeft de titel ‘Zonder dat zij zich dat beseften destijds’. Au. De Sackenay maakte van beseffen een wederkerend werkwoord. Of is dit ook weer een voorbeeld van grappige lulligheid? Zou kunnen. In de inhoudsopgave luidt de titel zo: ‘Zonder dat zij dat beseften toen’.

Je verveelt je niet met Fabian de Sackenay.

Hans Puper

Fabian de Sackanay – Zonnige koude dagen. De Manke God, Den Helder. 65 blz. € 15.