Recensie: Falun Ellie Koos – Rouwdouwers
Naar wie luisteren de honden
Met Rouwdouwers van Falun Ellie Koos is iets opmerkelijks aan de hand. De recent uitgebrachte debuutroman van de jonge auteur is nog amper besproken in de gevestigde media, maar onder twintigers en dertigers die zelf ook (al dan niet met een half been) in de literaire wereld staan komt het boek steevast ter sprake als een van de beste van het jaar. Op de app Goodreads krijgt het boek voorlopig bijna de maximale beoordeling van de gebruikers en in de recensies aldaar worden vele huilbuien beschreven. Daarnaast ontving Koos op basis van het manuscript het C.S.S Cronestipendium van de gemeente Utrecht.
Ondergetekende ging tot de aanschaf van Rouwdouwers over nadat hij Koos tijdens het Exploring Stories-festival in Utrecht uit hoofdstuk 1 hoorde voordragen. Dat was tijdens een gesprek over armoede, en hoewel het hoofdpersonage Ada van de non-binaire Koos inderdaad een sociale migrant is, leek hen die middag juist vooral bezig met het relativeren dat Rouwdouwers een armoede-boek zou zijn. Het was meer dan dat, benadrukte Koos. Die angst voor een stempel lijkt te maken te hebben met hun opvatting van kunst, die Koos beschrijft in een essay in de Trouw van afgelopen maand: ‘Maar als je in een paar woorden kan opsommen waar een kunstwerk over gaat, dan is het niet zo’n gelaagd kunstwerk. Dan zit je misschien eerder naar activisme te kijken. En activisme is belangrijk, maar geen kunst. Daar is het te ondubbelzinnig voor.’
Rouwdouwers is inderdaad geen activistisch boek. Aan het einde ervan blijf je eerder ontluisterd zitten in de hoek van de bank. Twintiger Ada vertelt ergens: ‘En ik voelde ook wel dat het haar niet echt om mij te doen was, mensen helpen alleen zichzelf.’ Haar vader geeft haar de les mee:
‘Zo gaat dat. Mensen zijn veel te druk met hun eigen om door te hebben dat ze iemand doodtrappen.’ Hij keek met zijn ijsblauwe ogen in de mijne, nog steeds met die groeven in zijn hoofd. ‘Probeer dan maar eens boven te komen.’
De levenshouding van de personages doet aan die van hun fictiegenoten in oorlogsromans denken, zowel de welbekende van na de Tweede Wereldoorlog, maar bijvoorbeeld ook Het internaat van Zerhi Zjadan dat zich afspeelt tijdens de recente Krimoorlog. Het is het cynisme van de mensen die de schaduwkant van de maatschappij hebben gezien. In het geval van Ada en haar slechts negentien jaar oudere vader met name, dus toch, de armoede en het daarmee gepaard gaande sociaaleconomische leed.
We volgen Ada vanaf haar geboorte tot haar vijfentwintigste levensjaar. Door een tragisch ongeval verliest ze al snel haar moeder en groeit ze samen met haar twee jaar jongere broertje Broos en haar vader op op een camping. Vader wil zijn kinderen voorbereiden op de hardheid van het bestaan. Hoe doe je dat beter dan door zelf kneiterhard te zijn:
Wanneer we per ongeluk Frans’ naam lieten vallen in pa’s bijzijn sloeg hij hard op tafel:
‘Over die kerel wil ik nooit meer horen.’
Zo deed hij dat. Hij bepaalde wie er bestond en zo kreeg zijn eigen bestaan iets mythisch. Alsof hij zichzelf geschapen had, vóór hem was er niets. Zelfs wij zijn uiteindelijk niet aan dat gat ontkomen.
In de andere verhaallijn is Ada vijfentwintig en heeft ze onderdak gevonden in Galicië bij de zwijgzame houthakker Molina en zijn twee honden, Bella en Lutien. Ada heeft er baantjes in de vleesverwerking en als hovenier op zitten, en na een opgeklopte studie fine arts brengt dit haar weer terug bij het concrete leven: ‘Tschak. Ik ben een werktuig.’ Honden Bella en Lutien stelen de show in deze verhaallijn. Molina behandelt ze letterlijk en figuurlijk als beesten, maar toch volgen ze hem blindelings, hoe goed Ada ook voor hen is ligt hun loyaliteit bij de hardhandigste van de twee; misschien omdat ze Molina het langst kennen, misschien omdat er naar geweld nu eenmaal het best geluisterd wordt. De manier waarop de honden worden ingezet om de verhouding tussen beide personages te belichten, maar ook wát er gebeurt doet sterk denken aan Het teefje van de Colombiaanse auteur Pilar Quintana. Gelukkig weet Koos via de vele beklijvende handelingen van en de dynamiek tussen de bewoners en de honden zo’n spanning en ontroering te creëren dat beide verhalen naast elkaar kunnen bestaan als twee monumenten.
Wat Koos het allerbeste beheerst is het schrijven in beeldende scènes. Rouwdouwers leest als een kast waarin twee lades zitten: links een fotoalbum genaamd Galicië, rechts de nog ongeordende foto’s uit het leven daarvoor. En om en om wordt er een lade geopend, een foto uitgezocht en minutieus bekeken. De beelden uit de jeugd met een lichte weemoed: Ada vertelt dit verhaal na aan haar jongere broer. Hoewel Koos ook hier imponeert met de grote hoeveelheid treffende details in veelal schrijnende situaties, zoals degene waarin haar vader Ada en haar broertje zwemles geeft, voelt het allemaal iets minder levensecht aan. We hebben hier te maken met een kleine selectie van de meest indrukwekkende momenten uit een langere periode, waardoor soms het gevoel ontstaat dat ieder hoofdstuk geschreven is om te imponeren, terwijl de Galicië-stukken aanvoelen als een langer uitgewerkt moment waarin toevallig imponerende dingen gebeuren.
Uiteindelijk blijkt Rouwdouwers klassiek gecomponeerd: het begint met een geboorte en het eindigt met een overlijden. Dat is wat afgezaagd, maar past wel binnen de logica van de roman. Er wordt nogal wat geboren en gestorven in de loop van het verhaal. Letterlijk, maar ook metaforisch. Ada’s leven begint niet alleen opnieuw wanneer ze op haar achttiende eindelijk ongesteld raakt en de verhouding tot haar vader totaal verandert, ze is ook een jonge klassenmigrant – en die groeien in hun aanpassingsproces iedere keer weer tot iets nieuws uit, ook tot dingen waar ze later spijt van krijgen. Bijvoorbeeld tot pretentieuze student in de kunsten:
En het had al die tijd aan me geknaagd, maar op dat moment werd het me glashelder: er was geen twijfel over mogelijk dat het allemaal – die rotzooi in het gebouw achter me, inclusief mijn eigen beeldhouwwerken – volstrekte onzin was.
Ontmaskerend, misschien is dat nog wel een treffender woord dan ontluisterend, wanneer je Rouwdouwers probeert te omschrijven. Een ontmaskering van het leven als stijgende lijn, een ontmaskering van de kunstwereld, een ontmaskering van familiegeluk. En ja, dat leidt tot cynisme. Maar, en dat maakt de roman gevoelig, niet de hele tijd. Als het masker af gaat mogen er tranen vloeien. Met verdriet in de ogen waarin je liefde herkent.
Martijn van Bruggen
Falun Ellie Koos – Rouwdouwers. Atlas Contact, Amsterdam. 240 blz. € 22,99.