Recensie: Hella S. Haasse – Lezen achter de letters
De recensie van deze essaybundel komt uit 2001.
Voorkeuren
Lezen achter de letters, een bundeling essays van Hella Haasse, geeft een staalkaart van haar werkterrein en van haar literaire voorkeuren. Ze probeert bijvoorbeeld in de eerste twee essays de Nederlandse en Vlaamse literatuur te verklaren vanuit de ruimtelijke platheid van onze landen. Onze literatuur is laag-bij-de-gronds en realistisch, stelt ze, omdat we nu eenmaal een vlak en plat land bewonen. We hebben een plattevlakmentaliteit’ die zich uit in angst voor ruimte en tegelijkertijd heimelijke fascinatie voor alles wat boven het vlak uitsteekt.
Dergelijke veronderstelde relaties gaan altijd uit van een cirkelredenering: je beweert iets algemeens over een bepaalde literatuur of cultuur en vervolgens haal je voorbeelden uit die literatuur of cultuur aan die je bewering ondersteunen. Haasse brengt voorbeelden zat bijeen om de veronderstelde relatie tussen ruimte en geest in onze landen aannemelijk te maken, ze geeft ook aan dat juist de strijd om ‘platvloersheid’ te overwinnen in onze literatuur tot fraaie resultaten heeft geleid, zie bijvoorbeeld het werk van Multatuli of Louis Paul Boon. Maar het heeft wel iets frivools om met dit type onbewezen relaties in zee te gaan en er een hele cultuur mee in kaart te willen brengen. Juist dat maakt deze essays zo aardig.
Haasse is op haar best wanneer ze het opneemt voor schrijvers die in de vergetelheid dreigen te raken, voor Anna Blaman bijvoorbeeld, of voor Willem Frederik Hermans en Jan Wolkers. Ook dan gaat ze uit van een algemene bewering die ze in haar essay nader beargumenteert. Ze breekt bijvoorbeeld een lans voor het latere werk van Hermans en Wolkers en stelt dat daarin een overgang plaatsvindt van een meer ‘gekwelde’ literaire opvatting over de menselijke samenleving naar een meer ‘humane’ en dat de lagere waardering voor hun latere werk eerder samenhangt met een geringere waardering voor deze literatuuropvatting dan met hun literaire werk. Ze laat overtuigend zien dat een werk als Onder professoren niet alleen een satire is op de universitaire werelden – en dan volgens mij een geweldig flauwe satire – maar dat het ook een gevoelig beeld bevat van de problematiek van het oud worden. Minder overtuigend vind ik het essay over Renate Dorrestein. Ze behandelt in tamelijk samenvattende zin een aantal romans van Renate Dorrestein en brengt dit werk terug tot een tragische vorm van traumaverwerking. Maar daarmee is nog te weinig gezegd over Dorrestein’s schrijfwijze en literatuuropvatting.
Haasse zegt in deze essays niks over haar eigen schrijfwijze en schrijfverlangen, misschien uit misplaatste bescheidenheid, maar jammer is het wel. Dit geeft ze toch ook iets vrijblijvends, hoe knap ze ook zijn en hoe ongegeneerd ze erin uitkomt voor haar eigen voorkeuren. Ze steekt haar bewondering voor het werk van bijvoorbeeld Simon Vestdijk bepaald niet onder stoelen of banken. Natuurlijk kun je haar opvattingen over schrijven langs een omweg wel uit deze artikelen destilleren, maar ik werd steeds nieuwsgieriger naar haar antwoord op de vraag waarom ze schrijft waarom ze ooit geschreven heeft en ook voor wie ze ooit aan het schrijven is gegaan en nog schrijft.
Kees ’t Hart
Hella S. Haasse – Lezen achter de letters. Querido, Amsterdam. 298 blz.
Deze recensie verscheen eerder in de Leeuwarder Courant op 16 februari 2001.
(foto: Fotopersbureau De Boer / Noord-Hollands Archief)