Recensie: Hermine de Graaf – Aanklacht tegen onbekend
Tussen verzet en ontreddering
‘Floep. Weg is zij,’ schreef Renate Dorrestein in haar recensie van Hermine de Graafs debuut Een kaart niet het gebied (1984) in Vrij Nederland. Dorrestein stelt het probleem van het afwezige meisjespersonage in de Nederlandse literatuur aan de kaak. Meisjes zijn doorgaans objecten die begeerd en opgejaagd worden (‘Floep. Weg is zij.’). Vrijwel nooit hebben ze een eigen identiteit.
[H]aar bekoorlijke verschijning doet in de medemens iets ontwaken en opstaan, waardoor men tot ver in bos en beemd achter haar moet aandraven en haar geen tel ongemoeid kan laten. Het is geen overdrijving te stellen dat het meisje de favoriete hobby van vele, vele Nederlanders is. Menigeen zou er zijn eigen vrouw voor over hebben om zo’n meisje te bezitten.
Ze looft De Graafs verhalen waarin meisjes de hoofdrol spelen die ‘dapper, innemend, onverstoorbaar en eigenwijs’ zijn en hun eigen koers mogen varen.
In Aanklacht tegen onbekend (1987), De Graafs derde verhalenbundel waarvoor zij de F. Bordewijk-prijs kreeg, keert het adolescente meisje terug. Dankzij de inspanningen van schrijverscollectief Fixdit is Aanklacht tegen onbekend opnieuw uitgegeven. Manon Uphoff voorzag de bundel van een boeiend voorwoord. Ze geeft eerlijk toe dat zij De Graaf zelf bijna vergeten was toen ze gevraagd werd een in memoriam voor de in 2013 overleden auteur te schrijven.
Hoe weet je wie of wat je echt beïnvloed heeft? Soms is daar een schok voor nodig. Ik had lang niet meer aan schrijfster Hermine de Graaf gedacht. Ik hield van haar werk, maar het zat kennelijk zo in de bloedbaan dat ik de donor al was vergeten.
In het verhaal ‘In verzekerde bewaring’, een van de beste korte verhalen die de Nederlandstalige literatuur rijk is, wordt een veertienjarig meisje door haar vriendengroep uitgedaagd, opgejaagd haast, om met Albert uit te gaan. Hun contact ontspoort. Tussen de regels door is te lezen dat hij haar verkracht. Haar vrienden noemen haar ‘een afgelikte boterham’ omdat ze seks heeft gehad. Dat die seks niet vrijwillig was, doet aanvankelijk niet ter zake. Langzaam dringt het besef door dat Anna iets ergs is overkomen. Als ze Albert weer tegenkomen, jagen ze hem een wak in. Floep. Weg is hij.
‘In verzekerde bewaring’ wordt niet chronologisch verteld. In flarden, doorkruist door beschrijvingen van een ijzig moeraslandchap, scènes uit het huiselijk leven en reflecties op de vriendschap tussen Anna, Pieter, Michiel en Agnes, wordt duidelijk wat er is gebeurd tussen Anna en Albert. De mannelijke psychiater die de gearresteerde Anna onderzoekt, weet dat ze iets weglaat tijdens het vertellen, maar is meer bezig met haar medicatie dan met wat er gebeurd is met haar en met Albert. Zijn desinteresse voor het hele verhaal is tekenend voor de positie van het adolescente meisje. Haar lot lijkt bij voorbaat bezegeld. De hechte compositie van het verhaal bevestigt dat. Bij eerste lezing lijkt de verkrachting tussen de regels te staan. Bij herlezing is het seksuele geweld alomtegenwoordig. Al in de tweede alinea staat:
Oudere jongens maken te veel gebruik van hun overmacht, zij laten zich gaan omdat ze weten dat ze sterker zijn.
Ook Anna’s verzet en haar ontreddering zijn overal.
Bijzonder fraai is dat het moeras dat in het verhaal zo’n belangrijke rol speelt ook in de analyse van de psychiater terugkomt. Hij vergelijkt het moeras dat hij beschrijft met een gebied dat zich niet laat afbakenen met de toestand van Anna’s ik. ‘Veel grenzen lijk je niet te hebben.’
‘In verzekerde bewaring’ gaat ook over het vertellen van verhalen. Anna en haar broer en zus wonen bij oma omdat hun ouders het te druk hebben. De kinderen zijn steeds bezig het verhaal van hun ouders te construeren. Waarom zorgen zij niet voor hun eigen kinderen? Het verhaal van de Romeinse soldaat die is omgekomen in het veen, het lot waarop ook Albert afstevent, is eeuwenoud. In de herinnering aan de soldaat, die nog steeds wordt gekend en als het ware de geschiedenis overleeft, schuilt de ongelijkheid tussen jongens en meisjes. Anna’s verhaal wordt niet gehoord en dat van de Romein wordt na eeuwen nog verteld. Zelfs dood maakt Albert nog kans op een heldenstatus.
De Graafs personages verzetten zich tegen opgelegde verwachtingen. In het titelverhaal ‘Aanklacht tegen onbekend’ verliest een jonge moeder, die bang was voor haar eigen huis, al haar spullen. Alleen haar piano en het portret van haar dochtertje zijn niet op straat beland. ‘Wat is de kamer groot!’ juicht het kind dat de herwonnen ruimte wil vieren met pannenkoeken. De moeder ervaart het verlies niet als vrijheid, maar als straf. Haar verzet tegen haar burgerlijke leven bestond uit diefstal met een vriendin, die stelen als de ultieme vrijheid beschouwt. Anna uit ‘In verzekerde bewaring’ geloofde nog in de kracht van vriendschap. De hoofdpersoon in ‘Aanklacht tegen onbekend’ ziet in dat haar vrienden, die haar aanmoedigen aan yoga te doen, piano te spelen en te stelen, geen betekenis hebben. Alleen haar dochter, die zichzelf ‘de allerliefste op de wereld’ vindt, redden en beschermen is nog de moeite waard.
In de podcastaflevering die Fixdit over Hermine de Graaf maakte, zegt Marcel Möring dat De Graaf een auteur is die niet alleen pubermeisjes serieus neemt, maar ook de lezer. Die hoef je geen gladgestreken verhalen voor te schotelen. Hoewel zij over pubers in verzet schrijft, zijn De Graafs stijl en toon verre van larmoyant. ‘Stilistisch is het nukkig, soms bijna nors,’ schrijft Manon Uphoff in haar voorwoord. Laconiek zou ik daaraan willen toevoegen als stijlkenmerk. ‘Gaan we nog schaatsen?’ vraagt Anna als Pieter en Michiel haar een ‘afgelikte boterham’ noemen. Ze verdedigt zichzelf niet, ze probeert niet uit te leggen wat er is gebeurd, maar gaat over tot de orde van de dag.
Möring gaat ook in op het fenomeen vergeten vrouwen in de literatuur. Ook Josepha Mendels, een van de schrijvers met wie De Graaf zich verwant voelde, was lange tijd vergeten. Nadat ze enige tijd weer in de belangstelling stond, werd ze weer vergeten. In Renate Dorresteins recensie zie je hetzelfde fenomeen. Ook zij lijkt vergeten te zijn dat er ook voor De Graaf auteurs waren die over pubermeisjes met een eigen wil schreven: Mary Dorna, Ida Simons, Andreas Burnier en Doeschka Meijsing.
Ik ben Hermine de Graaf nooit vergeten. Mijn lerares Nederlands las in 1988 voor uit Aanklacht tegen onbekend. Ze las ook voor uit Robinson van Doeschka Meijsing. Dat de verhalen van De Graaf zo goed zijn, was ik wel vergeten. Eigenlijk is het jammer dat er geen bloemlezing is met alle verhalen van Hermine de Graaf waarin adolescente meisjes centraal staan. Die bundel moet openen met ‘Kersen eten’ uit haar debuut Een kaart, niet het gebied. Jelle, de ik-vertelster, heeft Simon doodgeschoten, de jongen die haar vader geschikt voor haar achtte en met wie zij moest gaan roeien.
Het roeibootje werd vroeger veel gebruikt. Simon hield van vissen met de radio aan. Hij lette eigenlijk nergens op, niet op de vissen, niet op de watervlooien of op de koeien aan de overkant… zelfs niet op mij.
Ik mocht mee, moest mee. Zo leuk samen en ik voelde me daardoor gediskwalificeerd en werd chagrijnig. ’s Avonds gingen we dansen in het dorp, vooral zaterdags want de overige dagen ging hij liever biljarten of schaken; dat was hem om het even. En ik mocht bij alletwee toekijken en mijn mond houden. Of als de bel ging een piek in de gleuf van de biljartklok gooien en weer een half uur zitten. En maar praten over de kwaliteiten van zijn scriptie, waarvan alleen de zes pagina’s tellende inleiding goedgekeurd was en waarvan de rest maar niet van de grond wilde komen en om het halfjaar afgekeurd werd.
Ja, mijn vader had gelijk: ’t was en ’t werd geen hoogvlieger, hij zou wel leraar worden.
Toch tegenstrijdig vond ik! Want mijn vader noemde het een geschikte vriend voor mij terwijl ik net zo begaafd ben als mijn vader en ik gelijk met hem opga. In ieder geval zou ik hem evenaren!
Jelles eigen liefde voor het water doet er niet toe, net zomin als haar eigen intelligentie. Nu Simon dood is, merkt ze op dat haar moeder, die slecht ter been is, haar geen bewegingsvrijheid meer gunt. Zij zou het liefst willen dat Jelle helemaal niet meer kan lopen. Haar vader rouwt om Simon en ziet zijn dochter niet meer staan. Een vrouw zonder man stelt in zijn ogen niets voor. Die verwachting doorbreken kunnen de meisjes van De Graaf alleen via wraak en geweld. Vrijheid winnen ze daar niet mee. Zelfs voor Katja in ‘Zeevlam’, die van jongs af aan kennis verwerft en leert navigeren op de grillige Wadden, is een vrij leven niet mogelijk. Ze besluit af te zien van een studie oceanografie omdat ze te bang is het niet te kunnen. Haar hele jeugd is ze door haar veeleisende grootvader teruggefloten als ze te zelfstandig werd. Proeven aan de vrijheid tijdens een nachtelijke wadlooptocht met vrienden loopt uit op grensoverschrijdend gedrag van de jongens in het gezelschap.
Alles grijpt in De Graafs verhalen in elkaar. Ze zijn ‘zo gaaf zijn dat het lijkt of niemand ze heeft bedacht,’ schreef Aleid Truijens in een recensie. Een oordeel dat na veertig jaar onverminderd geldt.
Marie-José Klaver
Hermine de Graaf – Aanklacht tegen onbekend. Met een voorwoord van Manon Uphoff. De Geus, Amsterdam. 224 blz. € 15.
(foto: Sjakkelien Vollebregt / Anefo / Nationaal Archief, CC0)