Deze recensie komt uit 2001.

Engelen

In het krankzinnige boek Engelen van het duister beschrijft Jan Siebelink de teloorgang van twee broers, Casper en Lucas, kinderen uit een kleinburgerlijke kwekersfamilie in Velp. Ik dacht de laatste tijd dat ik zo langzamerhand wel op de hoogte was van de verdorvenheid van de mens, je kunt daar in de wereldliteratuur vele saillante staaltjes van
teruglezen, maar bij Siebelink vergeleken is dit allemaal kinderspel.

Hij zet ons met groot enthousiasme en gestuurd door een zeer overtuigende inlevingskracht een mooi stel halve garen voor die zo ongeveer op alle gebieden van de menselijke zondigheid hun steentje weten bij te dragen. Casper bijvoorbeeld doet het in zijn jeugd voor geld met geile dames uit de hogere kringen, hij bedriegt zijn broer met diens vrouw, valt voor haar dochter die ook zijn eigen dochter blijkt te zijn en wordt gerenommeerd hoerenloper. En zijn broer Lucas, eerst nog min of meer nette burger die in de literatuur belandt en hoogleraar wordt, ontpopt zich meer en meer tot een louche pooier.

Het rare en ook bijzondere van dit alles is dat al die slechtigheid volkomen vanzelfsprekend overkomt, eigenlijk ben ik zelf ook behoorlijk slecht, voelde ik mezelf tijdens het lezen vaak denken, die Siebelink heeft gelijk, gooi er nog maar een schepje bovenop. En dan gooide hij er een schepje bovenop. De schrijver werkt met principes van de naturalistische roman, hij laat zijn hoofdpersonen regelmatig peinzen over de oorzaken van hun immorele gedrag en laat ze uitvoerig debatteren over de christenmoraal van hun ouders. Maar hoe het allemaal werkelijk zo gekomen is, dat blijft gelukkig in het midden. Siebelink houdt zijn personages geheimzinnig, onnavolgbaar slecht en kleinburgerlijk maar altijd ondoorgrondelijk.

Al die immoraliteit begon overigens langzamerhand op mij een infecterende werking te krijgen. Waarom zou ikzelf niet een bordeel beginnen of gaan gokken bij windhondenraces of mijn schoonzus verleiden en in de kleine misdaad belanden? Zo erg is dat toch eigenlijk niet? Siebelink laat zijn personages met veel bombarie naar het hogere en zuivere streven en duwt ze vervolgens verlekkerd en met volle kracht de modder in. Hij maakt op een geestige en soms zelfs sardonische manier gehakt van alle menselijk streven naar Zuiver Leven.

Sublieme hoogtepunten in deze roman zijn de belevenissen in de wereld van de windhondenraces en het hoerendom. Siebelink geeft prachtige staaltjes milieubeschrijvingen van deze subculturen. Hij zet de windhondenwereld in een glanzend licht, introduceert ons bij de deelnemers en slaagt erin nooit badinerend of neerbuigend over hen te schrijven. Siebelink is een minutieus en doortrapt observeerder, een ware collega. Ik begon zonder meer te worden opgenomen in deze wereld van afgebladderde caravans en broodjes gehakt en patatjes oorlog, waar het hoogst bereikbare is eigenaar te zijn van een keten van snackbars door het hele land. De hele hoerenwereld komt bij hem tot schrijnend leven. Hoerenbezoek brengt hij in direct verband met de liturgie van de rooms-katholieke mis. ‘Voor beiden was het een kleine eredienst. Na de introïtus volgde al snel de wassing. Deed ze dat met liefde? Daar ging het om.’ Siebelink schreef met Engelen van het duister een waar pleidooi voor de schoonheid van literatuur

Kees ’t Hart

Jan Siebelink – Engelen van het duister. Meulenhoff, Amsterdam. 368 blz.

Deze recensie verscheen eerder in de Leeuwarder Courant op 2 maart 2001.