Geïnspireerd door

Wat wij doen dat heet bewaren is de nieuwste dichtbundel van Siel Verhanneman. De voorkant valt op met een roze achtergrond en blauwe verfstreken. Het staat meteen al symbool voor de twee grote thema’s van deze bundel: kunst en moederschap. Bladerend door de bundel valt meteen de vorm op: veel gedichten hebben een onderschrift ‘geïnspireerd op’ een bepaald kunstwerk. Dit roept meteen vragen op: is het voor de lezer noodzakelijk om de kunstwerken te kennen om het gedicht te begrijpen? Is het gedicht een ode aan het kunstwerk? Of algemener: hoe verhouden het gedicht en het kunstwerk zich tot elkaar? De gedichten zijn toegankelijk, en soms wat wijdlopig. Eerst maar eens een gedicht over madeliefjes:

Madeliefjes plukken

In de vroege ochtend gaan de knopjes open,
haar borsten in bloei, zakken lieflijk opzij.
Schuift ze ondertussen vingers naar spannende oorden,
ze strelen de steel en nerven van het opgekrulde blad.

Tussen haar benen plukt ze driftig de madelief
die tegen de herfst protesteert
met een zomers verlangen, elk blaadje dat knapt
een zij houdt niet van mij,
zij houdt van mij.

Ze likt met een finale zucht
haar eigen nectar van vingertoppen
proeft met trots
alsof ze zonet zichzelf
heeft bevrucht.

Geïnspireerd door Georgia O’Keeffe, 1928, Yellow Hickery Leaves With Daisy, olieverf op doek.

De spanning in dit gedicht zit natuurlijk in de verhouding tussen de ‘ze’ en de bloem. In de eerste regel gaan de knopjes over de madelief, maar bij ‘haar borsten in bloei’ begint de twijfel: letterlijk gaat het over zowel de ‘ze’ als over de bloem. Het kan ook figuurlijk over beiden gaan. De ‘spannende oorden’, ‘steel en nerven van het opgekrulde blad’ zal ook figuurlijk verwijzen naar een bepaald lichaamsdeel. ‘Tussen haar benen’ lijkt dan weer letterlijk, en ‘plukt ze driftig de madelief’ figuurlijk, iets symbolisch als onschuld, liefde, vruchtbaarheid. ‘die tegen de herfst protesteert’ is prachtig, want niet helemaal duidelijk. Het lijkt vooral iets van levensvreugde te betekenen. De ‘ze’ denkt tijdens deze handeling aan een ‘zij’, hier wordt een clichébeeld van blaadjes plukken functioneel ingezet. De ‘nectar’ houdt de bewuste beeldspraak van de ‘ze’ en de bloem door elkaar in stand. De trots en het beeld van zichzelf te hebben bevrucht is, tenminste voor mij, origineel. Het is eigenlijk een lief, maar ook erotisch gedicht. Bij dit gedicht zocht ik het kunstwerk op. Door het gedicht had ik me nog geen beeld van een kunstwerk gevormd, maar ze passen wel mooi samen.

Over kunst zijn sommige gedichten wat meer beschouwend, zoals:

Conserveren is wat ons rest

Daar wandelt iemand het museum binnen
vol relieken van een vriendschap
die eeuwig zou blijven duren.
Nu zijn er stolpen en kaders nodig
om het schouwspel van hun liefde
te etaleren, of is het al opgeborgen?

Bij de ingang wordt geld gevraagd aan mensen
met plannetjes die ze meteen weggooien.
Zij komen zich vergapen aan twee jonge vrouwen –
altijd twee jonge vrouwen afgebeeld, gebeiteld,
geschilderd, opgehangen.

Wat denkt de toeschouwer over hun streken,
dat een breuk hun niet zou overkomen?
Dat ze te oud, te slim voor de vete zijn?
Of zien ze zichtzelf, overschrijven ze
de twee vrouwen met hun eigen verleden?

terwijl ze halt houden
bij het pronkstuk in de kille ruimte
op de derde verdieping.
Zij in wit, glanzend marmer hand in hand,
mollige vingers grijpen slanke takjes
monalisaglimlach
om hun zoveelste valse start.

Het lijkt erop alsof ook hier een kunstwerk beschreven wordt: ‘het pronkstuk in de kille ruimte’, maar onder dit gedicht wordt niet verwezen naar een kunstwerk. Het is even zoeken naar het perspectief in dit gedicht, want er is ‘iemand’ en later zijn er ‘mensen / met plannetjes’, een object met ‘twee jonge vrouwen’. De derde strofe is verwarrend. Wat zou de ‘toeschouwer’ denken over ‘twee jonge vrouwen’, maar wie zijn dan de ‘ze’ in: ‘Of zien ze zichzelf’? Of zijn de ‘twee jonge vrouwen’ ook toeschouwers in het museum waaraan de ene ‘toeschouwer’ zich vergaapt? Zijn twee vrouwen altijd gedoemd te worden geobjectiveerd? Om nog niet te zeggen ‘opgehangen’, nogal meerduidig, zoals later ook ‘streken’. De laatste regel lijkt aan te geven dat de twee vrouwen weer opnieuw beginnen, en toch ook weer niet al te best. Dan teruglezend gaat het in de eerste strofe over zowel ‘vriendschap’ als over ‘liefde’. Dit gedicht heeft herlezing nodig om te kunnen kraken. Veel gedichten gaan over moederschap. Die gedichten eindigen vaak met een soort clou, hieronder een clou die geslaagd is:

Twee

‘Kijk, mama! De lucht en de wolken!’
en de moeder ziet ze, elke dag als voor het eerst.
Het kind groeit, noemt al wat vliegt een bij
zo laat ze het meisje de wereld redden.

Gisteren nog op het speelplein zwaaide ze blij
met een dode muis in de hand en
een nieuwe vriend aan haar zijde.
De moeder wist niet hoe laat het was en of ze
de sleutel van hun huis wel
op zak had.

Het muisje werd zacht op het gras
neergelegd
de moeder keek toe,
maakte zich geen zorgen
om vuile handen
en vroeg zich af
wie hier uit wie
geboren werd.

Het is wat vreemd dat een kind alles wat vliegt een ‘bij’ noemt en tegelijkertijd lidwoorden gebruikt om uit te roepen wat ze ziet, maar het kan natuurlijk. ‘zo laat ze het meisje de wereld redden’ is wat ingewikkeld. Als alles wat vliegt inderdaad een bij zou zijn, zou dat beter zijn voor de wereld? Meer bijen waarschijnlijk wel. Maar zelfs dan, het meisje zal dat niet beseffen, de moeder weet dat niet alles wat vliegt een bij is, hoe wordt de wereld dan gered? Interessant dat eerst de dode muis wordt genoemd, en daarna pas de nieuwe vriend. De muis zal de moeder het eerste opvallen. Voor het effect noemt een dichter het meest opvallende pas als laatste, dat dat Verhanneman hier, waarschijnlijk bewust, niet. De afbreking bij ‘zorgen’ is goed, want de moeder maakt zich dan in het geheel geen zorgen, én geen zorgen om de vuile handen. Het einde is wat mysterieus. De moeder kijkt hoe haar dochter een muisje neerlegt en ziet een geboorte voor zich: het meisje uit het muisje of het muisje uit het meisje. Een invulling kan zijn: door het muisje wordt het meisje iemand anders, iemand die zich kan verhouden met de dood; het muisje krijgt zijn bestaansrecht, de focus op zich gericht, door de aanraking van het meisje. Het mysterieuze is ook dat het meisje daadwerkelijk uit de moeder geboren is, dat de moeder een heel concreet beeld bij een geboorte heeft, met alles erop en eraan, en ze maakt tóch een associatie met een dood muisje. Zo staan er in meerdere gedichten, die oppervlakkig gezien wat simpel lijken, toch wat beelden om wat over door te peinzen.

Erik-Jan Hummel

Siel Verhanneman – Wat wij doen dat heet bewaren. Arbeiderspers, Amsterdam. 64 blz. € 18,99.