Interview: Breyten Breytenbach – Na het bloeien weer opbloeien
Na het bloeien weer opbloeien
De graag geziene gast Breyten Breytenbach (Bonnievale, 1939 – Parijs, 2024) kwam een keer onverwachts aanzetten bij het Ambassade Hotel in Amsterdam. Alle kamers waren bezet. De staf vond toch een tijdelijke oplossing, niet bepaald een bezemkast, eerder een alternatief paleis.
Hij bedankte voor het boek De tuinman van niemandsland, bekeek omslag, flaptekst en een bijgevoegde recensie.
‘Poëtisch en wreed, de allure van een sprookje. Tja, de kern van de literatuur. De werkelijkheid ligt altijd dichterbij dan je vermoedt.’
Hij liet daarna de pagina’s langzaam over zijn duim lopen, als verwachtte hij er een bewegend poppetje te zien.
‘Bepaalde patronen zijn te herkennen. Het voordeel van altijd met verschillende talen bezig zijn. Goeie titel, was ook wel iets voor mij geweest. Hoe vaak heb ik me niet in een niemandsland bevonden, probeerde mijn plantjes te laten groeien, ondanks de maaimachines van de dictatuur.’
In de ‘autobiografische’ boeken van Breyten Breytenbach, zoals Intieme vreemde en Woordvogel wordt een tweede ik opgevoerd: Breyten Woorddwaas.
Een extra ik in een autobiografisch geschrift is altijd handig?
‘Als je schrijft, vind je een niet bestaand individu uit: de schrijver. Gelukkig is er ook de lezer die met zijn aanwezigheid zorgt dat het boek in evenwicht blijft. Het boek als trefpunt en als gemeenschappelijk bestaan. Misschien besta ik als schrijver alleen bij de gratie van de gedachten van de lezer. Dat tweede bewustzijn geeft je de mogelijkheid om op twee gedachten te hinken. Net als wanneer ik schilder. Een ander gedeelte van mijn brein is dan bezig met zeg maar ‘kliekjesgedachten’, parallelle hersenspinsels.’
Een gesprek met jezelf en de omgeving?
‘Ja, daar ben je als mens toch voortdurend mee bezig, met wat je eerder in de maand, week, dag, in je leven hebt meegemaakt. Mijn studenten raad ik een pen en notitieblok aan. Zelf gebruikte ik dat nooit. Als het goed is, komt een inval later tijdens het schrijven vanzelf weer terug, valt het precies op de juiste plek. Onlangs ben ik een koffer kwijtgeraakt tussen Dakar en Barcelona. Daar zaten wat losse aantekeningen in van belang voor een manuscript. Dat deert me nu wel. Het geheugen neemt af met het klimmen van de jaren.’
U leeft bijna in een vliegtuigstoel?
‘Ik heb een zogenaamde internationale agenda, heb nog steeds een bijna niet afnemende behoefte om me overal over uit te spreken. Misschien dat ik daarom in mijn ’taalboeken’ een dialoog met mijzelf nodig had. Hoe meer je reist, hoe meer je geïsoleerd raakt. Je hebt iemand nodig waaraan je je kunt spiegelen.
Ik kan me niet voorstellen een rechttoe rechtaan autobiografie te schrijven. Wat zei Mitterand tegen me en hoe is Mandela nu echt. Ik zou dat niet op papier kunnen zetten, maar indirect wel in het brein van iemand anders kunnen stoppen. Ik speel de twee Breytens tegen elkaar uit. Het zijn schaduwboksers.’
Onze herinneringen zijn gekleurd?
‘Het klinkt als een paradox, maar we moeten het verleden vertalen via de verbeelding. Anders is er geen toegang tot de realiteit. We spelen voortdurend toneel, een menselijke noodzaak.’
Tot welk punt mag je gaan?
‘Een schrijver moet zich bewust zijn van de gevolgen van zijn verbeelding. In zijn personages en in zijn taal. Let wel: ik doel niet op een morele verplichting.’
Zijn het ergens literaire testamenten?
‘Er was een noodzaak om een balans op te maken. Begrijp ik op dit moment nog wie ik ben? Je bent geen afgebakend persoon, maar een prisma. Schrijven is voor mij het achterlaten van resten van het proces van verandering.’
De taal die u in deze boeken gebruikt is erg ritmisch.
‘Ik ga om met gedichten, ben me dus heel bewust van het ritme, van de klank. Een tekst heeft een natuurlijke adem. Het diepere ritme is de verpersoonlijking van een denkwijze.’
Is meertaligheid een groot voordeel bij het schrijven?
‘Gedichten schrijf ik in het Zuid-Afrikaans, filosofische stukken in het Frans, toch een taal waarin het gemakkelijker uitweiden is, proza schrijf ik in het Engels. Het letterlijk vertalen van gezegdes en spreekwoorden geeft je plots heel originele beelden. ‘To look the cat out of the tree’ klinkt als het begin van een surrealistisch sprookje. Een vreemde taal als maatstaf. Ook weer een spiegelgevecht.’
Alleen in de taal bent u werkelijk thuis?
‘Het woord als reisgenoot. Ik zit vaak te schrijven op een plek waar niemand mijn taal beheerst, op de neutrale, bijna antiseptische omgeving van een luchthaven bijvoorbeeld. In dat geval is de taal bijna een persoon waarmee je dialogen voert.’
U zat een aantal jaren gevangen ten tijde van de Apartheid. Is het niet vermoeiend om steeds te worden uitgenodigd als gastspreker op seminars over censuur?
‘Ik ervaar het als een groot probleem. Ik ben niet de verpersoonlijking van verzet, maar dichter, auteur, schilder. Mensen projecteren hún verbeelding op jou en hun behoefte om empathie en sympathie te tonen. Dat levert een scheve verhouding op, want je kunt niemand écht vertellen hoe het werkelijk was. In feite ben je na de celstraf opnieuw gevangen, bijna gebalsemd in de illusies van anderen.’
U schrijft dat de gevangenschap u heeft getekend, maar ook voorgoed bevrijd van literaire angst.
‘Soms moet je een beetje opscheppen. Kom maar op als je durft. Het breekt de conventies af. Je bent niet meer bang om jezelf voor gek te zetten.’
Kunst als geneesmiddel?
‘Het is geen medicijn, maar je kunt je er aan laven. Ook aan steunbetuigingen. Remco Campert stelde tijdens mijn gevangenschap een bundel samen. Ik had het geluk om het te overleven en kon dus kracht putten uit het respect.’
Wordt een schrijver beter van groot persoonlijk leed?
‘Ik denk van wel. De confrontatie maakt je bewust van de noodzaak om helder te schrijven, om te zoeken naar diepere ritmes en structuren en naar de sociale verantwoordelijkheden. Na het bloeien weer opbloeien.’
Guus Bauer
Dit interview werd eerder opgenomen De Ambassade van het boek; Ontmoetingen met wereldschrijvers.
(foto: Beeldbank De Boer, Noord-Hollands Archief)