Terugblik op een vriendschap en een oeuvre

Van Geerten Meijsing verschijnt de afgelopen jaren weinig nieuw werk. Af en toe verschijnt er een verzameling eerder gepubliceerde stukken of een bibliofiele uitgave. In Het gewicht van woorden – Brieven aan mijn uitgever, opgenomen in de reeks Privé-domein van uitgeverij De Arbeiderspers, werden niet louter brieven opgenomen maar ook het terugblikkende commentaar van Meijsing op de inhoud van die brieven. Hij becommentarieert de briefwisseling met Theo Sontrop, directeur van De Arbeiderspers, maar ook de brieven aan en van hoofdredacteur Martin Ros en andere medewerkers van de uitgeverij – met Ellen Schalker krijgen de brieven zelfs een persoonlijke toets. Op het einde van het boek correspondeert Meijsing ook met Sontrops opvolger Ronald Dietz, een rigide man met wie Meijsing nooit een vriendschapsband zal ontwikkelen zoals met Sontrop. Het gewicht van woorden is weliswaar gebaseerd op bestaande brieven maar met zijn commentaar schrijft Meijsing toch opnieuw origineel werk.

Uit de brieven en commentaren komen we de grote en kleine stokpaardjes van Meijsing tegen: zijn ietwat elitaire afkeer van de Nederlandstalige literatuur en zijn voorliefde voor grote maar vaak ook nog onbekende buitenlandse auteurs die hij vervolgens vertaalt, zijn vlucht uit het benauwde Nederland naar Italië, zijn voorliefde voor de Citroën DS, het gedweep met zwarte romantiek en klassieke kunst, zijn voorliefde voor jazz. De brieven lopen van 1973 tot 2017  (hoewel de brieven na 1993 sterk verminderen omdat Meijsing na het vertrek van Sontrop geen band meer voelde met De Arbeiderspers) en geven zo ook een overzicht van leven en werk – vooral werk want de lezer komt weinig te weten over geliefden of Meijsings ziektegeschiedenis. Het ontstaan van het oeuvre is interessant om te volgen: van de ambitieuze Erwin-trilogie (thans door Meijsing zelf als ‘pretentieus’ gekwalificeerd) en de vele vertalingen onder het pseudoniem Joyce & Co tot de meer toegankelijke romans die later zouden volgen. Het is boeiend om te weten welke auteurs Meijsing bewondert: Norman Douglas, Frederik Rolfe alias Baron Corvo, Marcel Proust, wiens brieven Meijsing vertaalt maar die niet gepubliceerd geraken, J-K Huysmans, George Gissing, Joseph Arthur Comte de Gobineau – over wiens werk uitvoerig wordt gecorrespondeerd maar van wie uiteindelijk slechts een klein werk in vertaling zal verschijnen. De achterflap belooft een fascinerend dubbelportret van schrijver en uitgever, maar de uitwerking valt toch tegen. We krijgen hoofdzakelijk een portret van Meijsing als literator en intellectueel maar Sontrop, over wie we weliswaar ook een en ander te weten komen, blijft toch eerder in de schaduw.

Het is altijd uitkijken naar een nieuw boek uit de reeks Privé-domein van een geliefde auteur. Het gewicht van woorden stelt echter gedeeltelijk teleur. De brieven zelf zijn overwegend zakelijk van aard en daarom saai – het is nooit een goed teken als de lezer wil gaan bladeren in plaats van te lezen. Het grootste deel van de brieven gaat over geld en financiële nood, lopende en op stapel staande projecten, contracten, tegenvallende verkoopcijfers, drukproeven die verbetering behoeven etc. In een aantal brieven wordt gelukkig ook geschreven over auteurs en hun literaire werken. Ook enkele persoonlijke besognes, wetenswaardigheden, roddels en intriges, zowel op amoureus als zakelijk vlak, komen aan bod maar dergelijk petite histoire kan het boek niet redden. Pas op het einde van het boek komen er enkele mooie stukken over vriendschap, loyaliteit en de veranderingen binnen de uitgeverij.

Maar vaak is het zo dat in de terugblikken van Meijsing, die per jaar zijn opgenomen na de brieven, nog de meest interessante informatie staat. Ook in de uitvoerige lijst met aantekeningen, achteraan opgenomen in het boek, komt de lezer vele wetenswaardigheden tegen die de inhoud van de brieven aanvullen. In de brieven lezen we al over Thérèse Cornips’ vertaling van À la recherche du temps perdu, die Meijsing ondermaats vindt, maar in de verklarende opmerkingen wordt daarop doorgegaan. We lezen verder onder andere dat Meijsing van de in het Nederlands schrijvende auteurs eigenlijk enkel Gerard Reve goed vindt en dat hij Jeroen Brouwers overschat en onleesbaar vindt. De AKO-literatuurprijs had de auteur blijkbaar liever gewonnen voor Cecilia dan voor het vlotter geschreven en volgens Meijsing zelf minder goede Veranderlijk en wisselvallig. Aardig om weten is ook dat The Alexandria Quartet van Lawrence Durrell voor zowel Geerten als zijn zus Doeschka in hun puberteit een bijna mythische betekenis had. En voordat Rokus Hofstede de vaste vertaler van Annie Ernaux werd, vertaalde Meijsing al in 1989 haar roman Een vrouw. Meijsing had een verbazingwekkend goed oog voor opkomend talent uit het buitenland en was op dat vlak zijn tijd dikwijls ver vooruit – Martin Ros spreekt in dit geval over Meijsings ‘curieuze voorkeuren’.

Jammer genoeg herhaalt Meijsing zichzelf ook dikwijls, zowel in de brieven als in de commentariërende teksten. Er werd bewust gekozen voor volledigheid, maar enig redactiewerk had op zijn minst de zakelijke aspecten kunnen reduceren en de herhalingen kunnen vermijden. Mooi is wel dat uit Het gewicht van woorden blijkt hoe meticuleus en toegewijd Meijsing werkt aan zijn oeuvre en hoe zijn leven in het teken staat van de literatuur. Literair vuurwerk, zoals in de onlangs verschenen briefwisseling tussen Jeroen Brouwers en Geert van Oorschot dat werd uitgegeven onder de titel Een briefwisseling, moet de lezer echter niet verwachten. Het gewicht van woorden is in de eerste plaats van literair-historisch belang.

Kris Velter

Geerten Meijsing – Het gewicht van woorden. Brieven aan mijn uitgever. De Arbeiderspers, Amsterdam. 648 blz. € 34,99.