Aartsmoeilijk

vlinder in de trein
mijn god dacht ik als daar maar
geen haiku van komt

Als het woord ‘haiku’ valt, moet ik altijd geamuseerd denken aan bovenstaande anti-haiku van Ilja Leonard Pfeijffer. Het genre heeft in onze contreien dan ook een wat zweverig imago. Nederlandstalige dichters die haiku’s schrijven, blinken helaas vooral uit in duffe tegeltjeswijsheden. Hun werk staat even ver van het oorspronkelijke genre als de boeddhabeeldjes in de Action van echte oosterse religie.

Alleen al daarom is het een heugelijk feit dat de Belgische japanoloog Jos Vos, die ook al onder meer Het verhaal van Genji en Het hoofdkussenboek onder handen nam, de verzamelde haiku’s van de zeventiende-eeuwse Japanse dichter Matsuo Basho (1644-1694) ontsloot voor het Nederlandse taalgebied. We hebben het dan niet over de minste: Basho wordt als een van de grootste Japanse dichters uit de geschiedenis beschouwd.

Vos heeft Basho’s werk uitgebreid ingelicht en van commentaar voorzien, zodat de eigenlijke vertaling maar een beperkt deel van het boek in beslag neemt. Daardoor heeft het iets van een wetenschappelijke uitgave. Dat is natuurlijk ook wel nodig, want er valt enorm veel uit te leggen, en Vos doet dat op zeer verdienstelijke wijze. Hij licht onder meer de vele formele regels van de Japanse dichtkunst toe en geeft ook noodzakelijke uitleg bij allerlei beelden en tropen. De gemiddelde lezer kan immers helemaal niet afgaan op zijn kennis van de Europese poëzie om Basho in vertaling te lezen. Zo hebben pakweg wilgen helemaal niets treurigs in de Japanse poëzie, maar worden ze veeleer met erotiek geassocieerd, komen er bepaalde ‘seizoenswoorden’ voor, of wordt er verwezen naar klassieke Japanse werken die haast niemand hier kent en realia waar we niets van begrijpen – het no-spel, om maar iets te noemen.

Ik geloof in vertaalbaarheid en vind het onzinnig om te beweren dat je literatuur altijd in de oorspronkelijke taal zou moeten lezen – dat is in het geval van Basho trouwens sowieso alleen weggelegd voor een zeer kleine minderheid in het Westen. Maar als die literatuur zo ver van de lezer staat dat het grootste deel van de vertaling aan hem voorbijgaat en hij die alleen kan beginnen te begrijpen dankzij een heel uitvoerige toelichting, dan vrees ik dat de grenzen van de vertaalbaarheid wel wat worden opgerekt. Dat moet geenszins als kritiek ten aanzien van de vertaler worden opgevat, want die heeft uitstekend werk geleverd, maar met gedichten is het – althans voor mij – zoals met grappen: als je ze helemaal moet uitleggen, zijn ze niet leuk meer en verliezen ze helaas veel zeggingskracht.

Het meest genietbaar voor mij als niet-ingewijde waren dan ook de zeldzame haiku’s die nog enigszins begrijpelijk zijn, zoals het onderstaande gedicht. De Japanse voorliefde voor lentebloesems is immers genoegzaam bekend, ook al mis je dan nog een heleboel woordspelingen en dergelijke:

Voor het bloesemkijken
in de hoofdstad:
een honderdduizendkoppige menigte!

Een bijkomend probleem is dat het eigenlijk niet eens zou volstaan om heel erg vertrouwd te zijn met Japan en Japanse literatuur: je moet in feite Japanse karakters kunnen lezen om door te dringen tot Basho’s haiku’s. Hij maakt namelijk veelvuldig gebruik van een stijlfiguur die Vos ‘de visuele woordspeling’ noemt. Voor zover ik het heb begrepen, wil dat zeggen dat Basho een ongebruikelijk karakter kiest voor een bepaald begrip, waardoor er een associatie ontstaat met een ander begrip. Het klinkt ingewikkeld, en dat is het ook.

Kortom, de eerlijkheid gebiedt mij om toe te geven dat ik mijn tanden heb stukgebeten op Basho. Ik wens de geïnteresseerde niet-japanologen graag veel succes met deze prachtige uitgave van Basho, want dat zullen ze nodig hebben. Deze uitgave is waarschijnlijk eerder geschikt voor japanologen.

Daan Pieters

Matsuo Basho – Verzamelde haiku’s. Uit het Japans vertaald, ingeleid en toegelicht door Jos Vos. Athenaeum – Polak & Van Gennep, Amsterdam. 506 blz. € 35.