Een krachtig en aangrijpend kunstwerk tegen iedere vorm van onderdrukking

De Russische politiek activiste Daria Serenko, mede-oprichtster van het Feminist Anti-War Resistance (FAS)-beweging, in 2022 opgericht tegen de Russische invasie in Oekraïne, schreef met Ik wens mijn huis as een juist door zijn kwetsbaarheid zeer krachtig en aangrijpend kunstwerk tegen iedere vorm van onderdrukking.

De grillig vertakte, kale boom met hier en daar nog een bundeling verdwaalde bladeren, geworteld in een bloedplas, prijkt niet alleen op de voorkant. De takken strekken zich ook wanhopig aan de binnenkant van het omslag uit. Deze boom spiegelt Serenko’s taal én verhaal: elke tak is uniek, gaat zijn eigen levensweg, al dan niet vroegtijdig afgekapt. Alle takken vinden hun oorsprong in bloed, in het leven én de dood.

Iedere bladzijde is een verrassing: je begint in het eerste deel ‘Meisjes en instituties’ te lezen in een herinnering als in een dagboek van een vrouw die tussen de andere ‘meisjes’ bij een overheidsinstelling werkt, in een kantoor zonder ramen, waarin tussen zoemende computers een orde heerst die van bovenaf is opgelegd: ‘De meisjes en ik veranderden vaak in één functioneel, veelarmig en veelbenig wezen, triomferend, almachtig en allesverwoestend – en op die momenten vergat ik mijn eigen krachteloosheid en knikkende knieën.’ Dan stuit je op een afbeelding van een vrouw met lege ogen achter een beeldscherm dat eerder op een spiegel lijkt. Onder de tafel zijn haar ledematen vervangen door snoeren die in elkaar verward zijn. Is de vrouw zelfs fysiek aangesloten op het systeem?

Het verhaal is fragmentarisch en mondt steeds opnieuw uit in poëzie, herkenbaar aan de bladspiegel, aan de herhaling, de beeldspraak, de open plekken. De meisjes krijgen van alles opgelegd en koken vanbinnen: ‘Onze vingers gehoorzamen niet, onze oren tuiten, akten en contracten zweven in de lucht.’ Tussen de beschrijvingen van de kantoorruimte waarin de meisjes werken, staan drie kwetsbare vrouwenlichamen afgebeeld, waaronder dat van een meisje dat haar shirt over haar hoofd uittrekt, haar naakte lichaam zichtbaar, haar hoofd juist niet. Er heerst een spanning. Ieder moment kun je verraden worden, ook door elkaar.

De vertelster tast af wat haar identiteit is. Ze beschouwt haar ‘meisje-zijn niet als een onvervreemdbare eigenschap. De andere meisjes hebben me laten zien dat je een dynamische constante kunt zijn en dat afwijkingen de belangrijkste factor zijn in onderlinge metingen.’ Hoe houd je jezelf staande binnen een systeem dat gehoorzaamheid eist?

Wij meisjes doen alsof we niets van politiek snappen. We spreken vogeltaal en vogels zweven zoals we weten overal overheen. We kwetteren maar, en niemand vermoedt wat er in ons omgaat. Als jullie eens wisten wat voor een underground we in ons hoofd hadden, dan zouden jullie je zielige complimenten waarschijnlijk wel voor je houden.

Je voelt hoe de ingehouden woede oploopt en het niet anders kan dan dat deze ‘underground’ explodeert. Zelfs hun lichamen worden ziek, want de analyses van hun bloed wijzen op een bepaald moment uit dat er een verhoogde concentratie van zware metalen in aanwezig is: kwik, lood, mangaan, cadmium. De ventilatie in het gebouw blijkt verkeerd afgesteld en de lucht uit het metaalverwerkingslaboratorium onder de verdieping waar de meisjes werken, wordt via hun ruimte geleid. Het is bijna symbolisch hoe de zware metalen hun lichaam binnendringen, net als het systeem dat doet: ‘Nu denken de meisjes en ik er wel twee keer over na hoe diep we inademen als we bij een paniekaanval tot vier tellen.’

De meisjes zijn vatbaar voor geweld en worden uitgelachen, omdat ze de politiek recht in de ogen keken, alsof zij een hert was: ‘Ze stond naast mij met haar kop een beetje schuin, en daarom is alles me ontgaan: alle contracten, akten en afspraken, de hoogte van mijn salaris, de lengte van mijn werkdag.’ Serenko noemt de namen van alle meisjes die hun verhalen met haar hebben gedeeld.

In het deel ‘Ik wens mijn huis as’ schrijft de vertelster vanuit de vijfpersoonspolitiecel, waarin ze in eerste instantie alleen zit. De criminele recherche heeft haar opgepakt vlak nadat ze een opdracht in haar boek Meisjes en instituties schreef voor haar vriend. Ze werd met boek en al opgepakt. Ze beschrijft hoe ze tussen stinkende matrassen haar proces afwacht, hoe ze haar eigen spulletjes koestert die ze nog mee mocht nemen. Alle voorwerpen waarmee ze zelfmoord zou kunnen plegen, zijn afgepakt. Daar zit ze dan, samen met haar zelfgeschreven boek, gevangen.

Als ze even gelucht wordt, leest ze de opschriften op de muren: namen van voorgangers en de reden van gevangenschap, ‘Rita Flores – 10 dagen omdat ik mijn huis uit liep’, maar ook ‘Poetin is een lul’. Sommige bladzijden bevatten alleen rijen met namen, of korte kreten, scheldwoorden. Andere bladzijden sommen de vrouwen op die allemaal gevangengenomen zijn of op een andere manier onderdrukt:

In ’De dochter van de smeris’ laat ze genadeloos zien hoe een kind langzaam afdwaalt van haar vader. De vader zegt, als zij nog klein is, dat zij bij haar geboorte het puzzelstukje was dat de leegte in hem had gevuld, maar als ze met gescheurde lip en gebroken neus op het plein wordt opgepakt, kan alleen een dossier nog maar duidelijk maken wat ze ooit van elkaar zijn geweest en wat ze nu van elkaar zijn geworden.

Regel voor regel, fragment voor fragment ontvouwt zich de tragische absurditeit van de onderdrukking van wie dan ook. De vervreemding in de afgesloten ruimte en de vervorming van de tijd die daarbij hoort, tilt Serenko’s verhaal boven de politiecel uit. Dat komt ook doordat zij voortdurend de regels van verhalend proza uitrekt tot poëzie: ‘Dode blauwe bruidegoms gaan, terug uit de oorlog, voor altijd bij hun bruiden in bed liggen. Ze liggen op schone lakens, als in een doodskist, en de nog levende vrouwen naast hen liggen als in een doodskist.’ Deze poëzie kruipt onder je huid en alsof ze in je bloedbaan terechtgekomen is, veroorzaakt ze daar voortdurend rillingen: van menselijkheid en verlangen naar vrede.

Dietske Geerlings

Daria Serenko – Ik wens mijn huis as. Vertaling door Els de Roon Hertoge en Annelies de hertogh. Koppernik, 224 blz. € 23,50.