Ontroerende vertellingen van een Turkse migrant

Gekke Mustafa van Halil Gür werd in 1984 gepubliceerd door uitgeverij De Geus in Amsterdam. Dat was een bijzondere uitgave, want geschreven door iemand met een Turkse achtergrond, en dat was in die tijd ongewoon. Gür werd hiermee de eerste migrantenauteur, zoals we dat later zouden gaan noemen. Schrijvers als Abdelkader Benali, Hafid Bouazza (beiden Marokko), Kader Abdolah (Iran) en Murat Isik (Turkije) zouden volgen. Onlangs verscheen de tweede druk van Gekke Mustafa, bij dezelfde uitgever.

Halil Gür werd in 1951 geboren in het dorpje Karakise en groeide op in Gaziantep, in het zuidoosten van Turkije. Na de middelbare school studeerde hij architectuur aan de universiteit van Istanbul. Om financiële redenen moest hij zijn studie na drie jaar beëindigen en ging noodgedwongen werken als gids voor buitenlandse toeristen. Zo kwam hij ook in contact met Nederlanders.

In 1974 kwam Gür voor een vakantie naar Nederland en bleef. Hij had allerlei baantjes, als schoonmaker, kelner, bankemployee. En hij ging schrijven. Zijn eerste verhalen verschenen in de Volkskrant en De Groene Amsterdammer. Een en ander mondde in 1984 uit in zijn debuut. Vervolgens publiceerde hij onder meer de jeugdboeken Mijn dappere moeder (1984) en Een kind vliegt door de nacht (1990) en enkele dichtbundels.

Gekke Mustafa bestaat uit tien, veelal autobiografische, verhalen. In het titelverhaal vertelt Halil over Mustafa, die hij kent uit zijn jeugd:

Hij droeg een vaal, gescheurd jasje om zijn magere schouders. Zijn donkere haar was zeer kort geknipt en hij had een baard van een paar dagen. Ik keek naar zijn schoenen en zag dat hij geen sokken droeg. Zijn voeten waren pikzwart. Als mijn moeder dat zou zien, zou ze hem meteen zijn voeten laten wassen.

Mustafa koestert de vurige wens naar Duitsland te gaan om van zijn bittere armoede verlost te worden.

‘De kinderwagen’, ‘Kind in de straten van Istanbul’ en ‘De vrouw met de zwarte sluier’ spelen zich eveneens af in Turkije. Armoede en het (niet) vinden van werk zijn de hoofdingrediënten. In de overige verhalen komen we ook Amsterdam tegen, zoals in ‘Alle illegalen heten Ali’, ‘De onderduiker’ en ‘Het gele papier’. Illegaliteit is hierin het belangrijkste thema. ‘De kist’ en ‘Het verhaal van Memis Aga’ zijn de smartelijkste verhalen uit de bundel. In het eerste komt Halil in het Vondelpark terecht:

Op een bank onder de hoge bomen was nog plaats. Er zat alleen iemand een krant te lezen. Ik kon zijn gezicht niet zien, maar dichterbij gekomen, herkende ik aan de gekleurde koppen wat hij las: de Hürriyet Gazetski, een Turkse krant.

De lezende man blijkt Samin, een oude vriend met wie hij drie jaar daarvoor als gids had gewerkt. Hij vertelt hem over schoenpoetser Ali. Zijn vrouw ging naar Duitsland om geld te verdienen. Hij hoort niets meer van haar en besluit haar in München te gaan zoeken. Van de afloop word je niet vrolijk.

In ‘Het verhaal van Memis Aga’ gaat de hoofdpersoon met zijn echtgenote naar Nederland. Daar vindt een verwijdering tussen hen plaats:

Mijn eigen vrouw begon me tegen te spreken, hoe was het mogelijk? Thuis in het dorp was ze zo mak als een lam. Je kon het brood uit haar handen slaan en rustig opeten, zo braaf was ze. Eerst heeft ze haar prachtige lange haar, dat tot haar middel kwam, afgeknipt. Ze verfde het zelfs blond. Ze smeerde haar gezicht onder de rotzooi. En was het daar nog bij gebleven! Ze liet haar wijde jurk in de kast hangen en ging een strakke spijkerbroek dragen. Net als die Nederlandse teven kocht ze schoenen met hoge hakken.

Een helaas herkenbaar verhaal van onbegrip.

Het laatste verhaal, ‘Göz, Göz, Göz’ gaat over het boze oog en de traditionele, mystieke plattelandsformule die gebruikt wordt om erachter te komen wiens boze oog er op de familie rust.

In 1986 ontving Gür de eerste E. du Perronprijs, ingesteld ter bevordering  van wederzijds begrip tussen Nederlanders en etnische minderheden.

De nog altijd zeer leesbare verhalen van Halil Gür – hij is een goed verteller – zijn schrijnend. Het meest schrijnend is misschien wel, dat gevreesd moet worden dat in de situatie van migranten in Nederland de afgelopen veertig jaar weinig tot niets verbeterd is.

‘Hier in dit paradijs zijn de appels verzuurd,’ legt Gür uit aan interviewer John Jansen van Galen in Argus van 4 december jl. ‘Nu zuigt de duisternis de mensen weg,’ zegt hij. ‘Als het duister niet wijkt voor het licht, kan er geen vrede komen. Het probleem is dat wij ontkennen dat we allemaal op elkaar lijken.’

Ko van Geemert

Halil Gür – Gekke Mustafa en andere verhalen. De Geus, Amsterdam. 92 blz, € 10.