Inkijk in het denken

Begin 2023 overlijdt de moeder van Lize Spit, ‘Agnes’, aan de gevolgen van slokdarmkanker. Haar dood liet zich al een tijd aankondigen: het is december 2021 wanneer Spit staande op de zeedijk van Oostende een mail binnenkrijgt met de titel ‘mededeling’. In de afstandelijke stijl die Agnes eigen is deelt ze haar diagnose mede aan haar kinderen, en als terzijde ook nog dat ze zal scheiden van hun vader. Op dat moment kantelt er iets bij Spit – wát precies, daarvoor schiet de taal tekort. Autobiografie van mijn lichaam valt te lezen als een poging om dan maar alles te beschrijven, zodat de eigenlijke kern sowieso niet gemist wordt.

Autobiografie van mijn lichaam heeft twee NUR-codes (die de boekhandelaar gebruikt om diens producten bij de juiste afdeling te plaatsen), die behoorlijk paradoxaal zijn: code 301 (literaire roman) en code 320 (literaire non-fictie). Het werk leest als non-fictie en zo wordt het ook aan de man gebracht: op de flaptekst wordt het boek ‘radicaal eerlijk’ genoemd. Het is inderdaad bijzonder hoeveel Spit blootgeeft van zichzelf. We lezen over haar lichamelijke kwalen, haar moeizame verhouding tot seks, haar typerende knot die een afleidingsmanoeuvre blijkt, de intieme momenten met haar moeder en zelfs over ontwikkelingen omtrent haar biologische vader. Omdat iemand zichzelf alleen leert kennen in de omgang, trekt Spit veel mensen met zich mee in haar zelfontleding. Haar moeder nog het meeste (waarvan je kan zeggen: die vindt daar toch niets meer van), maar ook haar partner (die zelf schrijver is en misschien ook niet mag zeuren), haar vader, broer en zussen en de nieuwe vlam van haar moeder. Wie het gezin van Spits ouders naast het ideaalplaatje legt, moet concluderen dat het is mislukt: amper in te staat open te communiceren, amper in staat affectie te uiten. Er wordt wel steeds aan gewerkt, en een nakend overlijden brengt allerlei (zorg)gevoelens los, maar dat is wat het blijft: werken. Vroeger was het nog veel slechter:

Papa had altijd alle woorden van heel de Van Dale paraat, jij had alleen je angstige zwijgen.
Je werd verwond, onbetrouwbaar gemaakt, labiel genoemd, uitgescholden.
En jij verwondde papa door je stiltes, bedroog hem met een van zijn beste vrienden, gunde hem vaak geen blik waardig, maakte hem machteloos.
Alles was waar, en tegelijk was het allemaal gelogen.
En tussen dit alles: wij vieren, ons zo klein mogelijk makend, om niet per ongeluk in een van jullie wonden te tasten.

Het is sterk dat de auteur dat onvermogen van zichzelf en haar familie zonder inhouden durft te beschrijven. Soms wil je dat het méér wordt dan beschrijven. Meermaals wordt herhaald dat Spit en haar broer en zussen niet bij hun doodzieke moeder willen blijven slapen, omdat ze geen verpleger willen worden. Waarom willen ze dat niet worden? Is dat iets typisch voor hun gezin, of is het een cultuurding? Autobiografie van mijn lichaam wil nergens echt essayistisch worden, terwijl dat het geheel prikkelender zou maken en het boven het hyperpersoonlijke uit zou trekken. Bijna 400 pagina’s lang stipt Spit van alles aan wat enigszins met haar lichaam of het stervensproces van haar moeder te maken heeft, maar net als met de NUR-codes lijken er geen keuzes te worden gemaakt wat uitdieping waard is. En echt samen komt het niet.

Zo wordt de ‘radicale eerlijkheid’ eerder een probleem dan een pluspunt. Een van de belangrijkste aspecten van goede verhalen is dat er een selectie is gemaakt: wat vertel ik waarom en welke uitwerking heeft dit op het narratief? Bij Autobiografie van mijn lichaam kon ik vaak niet herleiden wat de antwoorden hierop waren. Waarom staan er bijvoorbeeld dagboekfragmenten van de elf à twaalfjarige Lize in dit boek, met als tekst bij 29 februari van het jaar 2000: ‘deze dag is heel speciaal, hij komt maar om de vier jaar voor’? Waarom heeft dit werk de titel Autobiografie van mijn lichaam terwijl het vooral een inkijk is in het denken van de auteur? Zomaar twee vragen die opkomen. Over die laatste: met zo’n titel hoop je dat de auteur een manier vindt om lichamelijkheid op papier te krijgen, maar dat stelt teleur. Hoe ver de mens Lize Spit en het lichaam van Lize Spit in haar eigen beleving van elkaar afstaan, blijkt wel uit de volgende overpeinzing die als stilistische ingreep zogenaamd aan haar moeder geschreven is:

Wat denk jij, als mijn lichaam mijn kind was, zou het dan een boek over me schrijven waarin het me verwaarlozing zou verwijten?

Doordat Spit zoveel van zichzelf blootgeeft in dit persoonlijke werk waar op verteltechnische manier behoorlijk veel op aan te merken valt, is dit vooral een boek geworden voor de fans van Spit: zij kunnen weer hun hart ophalen aan de vele op-het-randje-vergelijkingen (‘Angst kruipt in de huid, zoals bedorven boter zich door bladerdeeg verspreidt, al die ranzige laagjes’) en leren haar als persoon en schrijver stukken beter kennen. De mensen die geen fan zijn van Spit, zullen het hiermee ook niet worden. Daar kan het verstopte slakje onderaan de allerlaatste pagina van het boek vast geen verandering in brengen, maar een vertederend eerbetoon aan de overleden moeder van de auteur is het wel degelijk.

Martijn van Bruggen

Lize Spit – Autobiografie van mijn lichaam. Das Mag, Amsterdam. 392 blz. € 27,50.