Merdre!

Op pagina 455 van Het Carnaval van het Zijn voert auteur Matthijs van Boxsel de ‘Eikenhoutbelasting’ op. In de Franse tijd (1806 – 1814) probeerden kerken een aanslag voor eikenhoutbelasting te ontlopen door eikenhouten kerkbanken, preekstoelen en plafonds over te schilderen met eikenhoutkleuren en -patronen, om de suggestie te wekken dat achter die schildering inferieure houtsoorten schuilgingen. Hier werd niets minder dan een patafysische dimensie blootgelegd, schrijft van Boxsel, die de eikenhoutbelasting beschrijft in aansluiting op een kritische analyse van Plato’s afwijzing van de kunsten. Kunst is slechts nabootsing van iets reëels en wat reëel is, is op zichzelf al een gebrekkige afspiegeling van een perfecte Idee, aldus Plato. Kunst is dus een gebrekkige verbeelding van een gebrekkige afspiegeling, oftewel verwijdert ons verder van de perfecte Ideeën in plaats van die te benaderen, wat we toch zo graag willen (of zouden moeten willen).

Hier schiet de patafysicus in de lach. Kunst wekt met behulp van allerlei technieken – perspectivische vertekening bijvoorbeeld – illusies om ogenschijnlijk waarheidsgetrouwe afbeeldingen te maken. Ten opzichte van Plato’s Idee gaat het dus om een kopie van een kopie. Welnu, zegt de patafysicus, wat in de kopie meer is dan in het origineel, dát is de Idee. De truc is niet het verhullen van een realiteit, maar de suggestie wekken dat er iets te verhullen valt. En Plato? ‘Plato is tegen de kunst omdat de schilder de drogreden van het idealisme blootlegt. […] Zijn afwijzing van de retorica is het ultieme retorische gebaar’: Plato’s redenering toont aan dat de, misschien is het beter om te zeggen: zijn filosofie een retorica is die zichzelf ontkent.

‘Patafysica, wat is dat eigenlijk? In hoofdstuk 1 van Deel I geeft Van Boxsel zeven definities, waarvan hier een tweetal:

(1) ’Patafysica is de wetenschap van denkbeeldige oplossingen. Als zodanig omvat de ’Patafysica alle theorieën, wetenschappelijk of niet, als evenzovele min of meer mislukte pogingen in het reine te komen met de idiotie van het bestaan.
(2) ’Patafysica is de wetenschap van de uitzondering, met bijzondere belangstelling voor het epifenomeen en de afwijking.

De ’Patafysica is gegrondvest door de schrijver Alfred Jarry (1873 – 1907); bovenstaande definities formuleerde hij in Roemruchte daden en opvattingen van Doctor Faustroll, patafysicus. Neowetenschappelijke roman. Jarry voltooide deze roman in 1898, maar het boek werd pas in 1911 gepubliceerd, vier jaar na zijn vroege dood.
Het begrip ’Patafysica is ouder dan de roman; het werd uitgevonden door lyceïsten in Rennes, die het opvoerden in een cyclus van teksten en liederen, bedoeld om hun leraren op de hak te nemen. Jarry, een van die lyceïsten, baseerde daar het toneelstuk Ubu Roi op, dat begint met de fameuze krachtterm Merdre! (Proep? Krak? Schrijt? Merst? Onvertaalbaar dus, grodverdromme nog aan toe.) Het stuk zit vol agressieve grappen, scatologie en superieure onzin en geldt als aanzet gevend voor de twintigste-eeuwse avant-garde: kubisme, futurisme, dadaïsme en surrealisme.

In 1948 werd in de achterkamer van een Parijse boekwinkel het Collège de ’Patafysique opgericht, dat sindsdien is uitgegroeid tot een internationale organisatie, met statuten en rangen en titels voor de leden en met een eigen kalender. Een van die leden, met de rang en titel van Régent nog wel, is Matthijs van Boxsel (1957). Eerdere werken van zijn hand, De Encyclopedie van de Domheid, Morosofie, Deskundologie en De Topografie van de Domheid, kunnen worden beschouwd als patafysische analyses van patafysische onderwerpen.

In hoeverre dat ook geldt voor het omvangrijke Het Carnaval van het Zijn – de titel is ontleend aan Jarry’s ‘leven is het carnaval van het zijn’ – kan de aandachtige lezer uitmaken na lezing, want dat is hij doorkneed in patafysisch denken.

Deel I behandelt in tientallen korte paragrafen (of, recht doend aan het encyclopedisch van dit boek: lemma’s) aspecten van de ‘Patafysica als wetenschap en als organisatie en legt relaties bloot met het Situationisme en met Nederlandse avantgardistische fenomenen als De Insektensekte, Stichting Openbaar Kunstgebit en Het Deskundologisch Genootschap. Bijzondere aandacht is er voor de Bâtafysica, een Bataafs-patafysische tak. Van Boxsel belicht uitgebreid de belangrijke rol als situationiste en patafysicus met internationale allure van de Nederlandse avantgardiste Jacqueline de Jong (1939). Heel goed, want in de geschiedenis van de avant-garde plegen alleen mannen te worden opgevoerd als vernieuwende kunstenaars, alsof vrouwen slechts kunnen namaken.

Deel II, Het Fumisme, beschrijft de vele tientallen koppen van de avantgardistische hydra, die de ’Patafysica beschouwt als voorloper en wegbereider. Ik beperk me hier tot het noemen van de Fumisten, de Hydropaten, het Dandyisme en de Incoherenten, allen negentiende-eeuwse fenomenen, en het twintigste-eeuwse Dadaïsme en Surrealisme.
Voor de geborneerde goegemeente en de platkiekers mag dit allemaal één pot gekte zijn, wij behoren natuurlijk beter te weten. Geen twee gektes en geen twee gekken zijn gelijk, idioten zijn er in alle soorten en maten tot en met die van geniale idioten en idiote geniën, en het bestaan is in wezen zo idioot dat alleen vrolijke gekte het kenbaar en leefbaar maakt.

Die vrolijke gekte kan zich op velerlei manieren manifesteren – dit is een van de onderwerpen die Deel II behandelt -, maar wil zij zich manifesteren, dan zijn enthousiasme, energie, uithoudingsvermogen en serieuze betrachting noodzakelijk. Bewijzen dat de wereld niet een bol is, maar een platte pannenkoek, is een levenswerk, net als aantonen dat Odysseus in zijn Odyssee de wateren rond de Zeeuwse eilanden bevoer, of dat de wereldcultuur wortelt in Friesland, een gebied dat overigens niet in Nederland, maar in Noord-Frankrijk ligt. Landvaartkunde vergt niet alleen veel vaardigheid, maar ook diep theoretisch inzicht. Net zo vergt het genie en technische kennis om een functionerende machine te construeren die geen enkel nut dient. Of een machine die feilloos doet waarvoor hij gemaakt is: zichzelf vernietigen.

In Deel III, Protobâtafysica, worden het fenomeen en het assortiment van de fopwinkel behandelt, benevens atlassen van denkbeeldige plaatsen, lipogrammen en monovocalisme. Verder wordt aangetoond dat de werkelijke wereld in feite een karikatuur is en uitgelegd wat ismisme is en wat Urkomanie.

Van Boxsel sluit Het Carnaval van het Zijn af met ‘Open Einde’. Dat einde komt na bijna 500 bladzijden, geïllustreerd met talloze afbeeldingen, de ene nog wonderlijker, komischer, en/of verrassender dan de andere. Ik kan me niet voorstellen dat een lezer dit boek halverwege weglegt en nooit meer inkijkt, noch dat een lezer na de slotwoorden eadem mutata resurgo (hoewel veranderd, sta ik als dezelfde weer op) niet tot de vrolijke conclusie komt een patafysicus te zijn geworden.

Hans van der Heijde

Matthijs van Boxsel – Het Carnaval van het Zijn – Handboek ’Patafysica. Querido, Amsterdam. 512 blz. € 39,99.