Rotterdam nog één keer uitgelegd

Tot in de jaren tachtig was Rotterdam een stad die moest worden uitgelegd. (Ik bedoel dit niet in stedenbouwkundige zin.) Rotterdam was de grootste haven van de wereld, maar de tweede stad van Nederland. Wie het Centraal Station verliet, overzag een vlakte met aan de horizon de contouren van het Hilton Hotel. In het hertenkamp achter de Doelen ontwaarde de bezoeker de eerste levende wezens. In smalle straten woonden stukgoed-arbeiders, in de door plezierige platanen omzoomde lanen en singels hadden havenbaronnen hun stadspaleizen opgetrokken. Of láten optrekken – natuurlijk. In doorrookte cafés beraamden dichters en journalisten de revolutie die ze tegen de tijd dat ze naar huis stommelden alweer waren vergeten.

Het minderwaardigheidscomplex hing als een zware, bedompte deken over de stad.

Eind jaren tachtig, begin jaren negentig raapte Rotterdam zich op. Met het hoger worden van de torens die in het centrum verrezen, verschrompelde dat gevoel van minderwaardigheid. Als kroon op de wederopbouw werd de stad in 2001 Culturele Hoofdstad van Europa.

Veel van de dichters en journalisten van hierboven hebben dat niet meer meegemaakt. Rotterdamse kranten hielden op te bestaan of vertrokken naar het Rokin. En hoeveel Rotterdamse dichters zijn niet te jong gestorven? Anna Blaman, Leyn Leynse, Riekus Waskowsky, Robert Loesberg, A. Moonen, Cornelis Bastiaan Vaandrager, Theo Verhaar… Ik heb niet gestreefd naar volledigheid.

Rien Vroegindeweij is er nog gelukkig. Hij was de dichter-schrijver-columnist die in de jaren tachtig Rotterdam uitlegde aan de lezers van Het Vrije Volk. In Rotterdam voor beginners (1985) en Rotterdam voor gevorderden (1988) werden zijn columns gebundeld en nu, bijna veertig jaar later, is er Stadgenoten, een bundel met nieuwe Rotterdamse verhalen. 

Verfrissend is dat Vroegindeweij – in 1944 geboren in Middelharnis – zich nog steeds kan verbazen over wat hij in Rotterdam om zich heen ziet. Hij is, anders dan zijn jaargenoot Jules Deelder, geen beroeps-Rotterdammer geworden. 

Verfrissend is ook dat Vroegindeweij in dit nieuwe boek de diepte in gaat, dat wil zeggen: de geschiedenis. Zo lezen we dat het tweede huwelijk van Multatuli – van wie mede door toedoen van Vroegindeweij een portret met de tekst ‘Van de maan af gezien, zyn we allen even groot’ op de hoek van de Van Oldenbarneveltstraat is aangebracht – werd gesloten in het toenmalige Rotterdamse stadhuis. We lezen dat Koos Speenhoff fleemde met de NSB maar ook Joden hielp. We lezen over Erasmus en Pierre Bayle en over Willem de Kooning en Dolf Henkes.

Rien Vroegindeweij schrijft op een droge, onderhoudende manier, tongue-in-cheek. Hij gaat niet prat op zijn kennis, maar maakt de lezer deelgenoot van zijn verbazing over wat hij op zoek naar die kennis zoal tegenkomt. Daarom is Stadgenoten voor sommige Rotterdammers – er zijn er die nog altijd spreken van ‘020’ omdat ze naam van de hoofdstad niet over hun lippen krijgen – een hart onder de riem. Dat minderwaardigheidsgevoel kan dankzij Rien Vroegindeweij eindelijk naar de Roteb.

Frank van Dijl

Rien Vroegindeweij – Stadgenoten. Studio Kers, € 22,50.