Kantelende wereld

Niet de pijn in heup, schouder en nek bracht mij van mijn stuk, maar het plotse kantelen van de wereld. De aanleiding was eenvoudig. Een januari-ochtend met gladde wegen. Ik fiets van station Hilversum naar mijn werk als ik op de hoek van de Gooise Atletiek Club in een halve seconde onderuitga. Op mijn leeftijd is vallen ongewoon geworden. Gehaast krabbel ik weer op. Op mijn netvlies zie ik het gebouw van de Gooise Atletiek Club uit zichzelf een kwartslag draaien. In die verbazing ging ik onderuit. Zoals je soms denkt dat de trein naast je stilstaat en jij beweegt terwijl het juist omgekeerd is. ‘Gaat het?’ vraagt een bromfietser achter me. Mij mankeert niets. Ook zo’n reflex. Meteen opstaan, je fiets oppakken, er is niets gebeurd. Oerinstinct. Vallen en blijven liggen maakt je kwetsbaar en is een opmaat om afgeslacht te worden.  Er passeert een fietser. Ik waarschuw haar, maar ze werpt me een spottende blik toe. Waar bemoei jij je mee? En in een fractie verandert zorg voor de ander – asjeblieft niet vallen – in ergernis: ga jij ook maar onderuit, trut. Ja, die stem woont ook in mij. De mannelijke equivalent zou ‘zeikerd’ of ‘klootzak’ zijn, trouwens.

De hele dag  voel ik me duizelig door de kanteling. M’n voeten staan minder stevig op de grond, m’n hoofd bereidt zich voor op nieuwe valpartijen – van de trap bijvoorbeeld, zodat ik schielijk de lift naar mijn kantoor neem.  Het blijkt, als ik erop ga letten, een prelude op meer kantelingen. In vriendschappen, in bondgenootschappen. Groenland, Canada, Panamakanaal. De jungle van het schoolplein – wanneer de docenten binnen koffiedrinken en de grootste jongens de macht grijpen om de jongere exemplaren af te rossen. Je verwacht dat er uitsluitend kritiek zal zijn op het voornemen Groenland, Canada, Panamakanaal, maar nee hoor: grote groepen mensen omarmen het idee van inlijving met enthousiasme. Goedschiks of kwaadschiks? Liever kwaadschiks! Je scrolt machteloos langs alle ophef.

Dan kantelt ook de ontvangst van Baby girl, want kantelingen spelen zich op alle niveaus af. Na het juichen – Holland boven! – volgt de kritiek. In NRC beargumenteert Marijke Schermer dat de film van Halina Reijn man-vrouw-clichés verkoopt voor feminisme. Met die blik had ik de film niet bekeken, ook dat Reijn haar film feministisch had genoemd had ik in de socialmedia-grabbelton gemist. Ik keek met de ogen van Gabor Maté. Die dag las ik zijn boek Hongerige geesten. De psychologie van verslaving. Ik zag schijnbaar gelukkige mensen. Ik zag werkverslaafden. Maté definieert verslaving als ‘elke vorm van herhaald gedrag (…) waarbij een persoon zich gedwongen voelt om met dit gedrag door te gaan, ongeacht de negatieve gevolgen ervan voor zijn leven en het leven van anderen’. Die duistere kant (er zijn bijna evenveel verslavingen als er mensen zijn, zegt Maté) zag ik terug in de film van Reijn.

Juist dat aspect boeide me. In Baby girl gaat het om een machtige vrouw die seksueel opgewonden wordt als ze gedomineerd wordt. Schoteltje melk op de grond, drinken. Hetzelfde maar dan andersom herinner ik me uit een gesprek, lang geleden, met een medestudente die als bijbaan meesteres in een club was. Clientèle: mannen in pak, dikke portefeuilles. Aan de vergadertafel het mannetje, bij haar, in het verborgene en geborgene, op de knieën. Ze sprak zonder spot, eerder bewonderend: er is durf nodig ongehoorde verlangens te tonen, te leven.

Zo keek ik later die dag, heimelijk wrijvend over mijn pijnlijke heup, naar alle mensen op het perron en in de trein naar huis. Er kantelde iets.

Eric de Rooij