Poëzie kent geen wonderkinderen. Het is een ervaringsverhaal. Pas als er iets gebeurt in je leven ga je poëzie schrijven

Een gesprek met Jean Pierre Rawie naar aanleiding van het verschijnen van zijn Verzamelde gedichten

Onlangs verschenen bij uitgeverij Prometheus de Verzamelde gedichten van Jean Pierre Rawie – 544 pagina’s – waarin al zijn dichtbundels vanaf de eerste, Het meisje en de dood, die in 1979 verscheen, tot en met de laatste, Handschrift uit 2017 zijn opgenomen. Plus de uitgave met vertalingen, Een luchtbel in een vluchtige rivier uit 2021. Met zijn imposante oeuvre is Jean Pierre Rawie ongetwijfeld de meest gewaardeerde, levende dichter van ons land. Aangezien Jean Pierre en ik allebei in Groningen wonen en elkaar al langer dan veertig jaar kennen is het verschijnen van zijn Verzamelde Gedichten een mooie gelegenheid om hem te interviewen.

Jean Pierre Rawie (1951) groeide op in Winschoten en verkaste op zijn negentiende voor de studie naar de stad Groningen waar hij nog steeds woont. In het centrum, in een negentiende-eeuws huis dat perfect bij Rawie’s levensstijl past. De wanden van de woonkamer waar ik de dichter interview zijn geheel bekleed met overvolle boekenkasten. Rawie dicht niet alleen, hij belichaamt de dichtkunst. Jean Pierre ziet er al uit als dichter sinds ik hem ken en dat was begin jaren tachtig toen ik als barkeeper in de stad werkte in café de Stadtlander, een etablissement dat nog steeds bestaat en in al die veertig jaren nauwelijks veranderd is. Jean Pierre dronk, ik serveerde en af en toe, als er tijd voor was, praatten we over literatuur. Hij bracht me destijds in contact met de vertaler uit het Portugees, August Willemsen, en leerde me dat Nabokov uitgesproken moest worden met de klemtoon op de tweede lettergreep: Nabókov. Jean Pierre Rawie studeerde een tijdlang Russisch. Hij vertaalde in de loop der jaren poëzie uit het Russisch, onder andere van Alexandr Blok.
Jean Pierre Rawie heeft een klassieke opleiding. Voor latijn draait hij zijn hand niet om.
Ik ben zeer onder de indruk van zijn vertalingen. Bijvoorbeeld die uit het Portugees. Ik weet hoe moeilijk het is om vanuit die taal fatsoenlijk proza in het Nederlands te fabriceren, laat staan dat je Camões weet te vertalen en dan ook nog het rijmschema en metrum weet te handhaven.

Lees je al die vreemde talen nou voor je plezier?
‘Ik beheers negen talen, waaronder dus Latijn en Russisch en Italiaans. Dat is nog niet zoveel. Er zijn een paar duizend talen in de wereld. Vertalen, zeker van poëzie is puzzelwerk. Om gedichten te vertalen, hoef je trouwens niet elke taal voor honderd procent te kennen maar je moet wel weten wat er staat én er weer poëzie in het Nederlands van kunnen maken.
Bepaalde talen hebben een nogal vrije woordvolgorde. Neem bijvoorbeeld Duits. ‘Auf stand der Mann’, zeggen ze daar en dat is heel normaal. Maar om nu in het Nederlands ‘Op stond de man’ te vertalen. Dat klinkt niet lekker. Je moet vaak spelen met hexameters en dactyli en noem maar op. Ik lees die gedichten, maar je leest ze niet al vertalend. Dat vertalen, daar moet je echt voor gaan zitten. Neem de negentiende-eeuwse Roemeense dichter Mihai Eminescu. Ergens stond in een gedicht het woord picuri (regendroppen). Dan denk ik ineens aan plicuri (enveloppen). En zo vertaal je dan al rijmend een eind weg.’
Rawie vertelt dat het allereerste boekje dat hij maakte een bundel schaakgedichten was die hij samen met vriend wijlen Driek van Wissen (ooit dichter des vaderlands) schreef over de match Luteijn Donner. Dit satirisch verslag van een fictieve schaakwedstrijd verscheen in 1976. ‘Ik liep al tijden met de drukproeven van mijn eerste bundel op zak voordat deze in 1979 werd uitgegeven door Thomas Rap. Daarna verscheen in 1982 Intensive Care.’ De naam zegt het al: Rawie verbleef destijds een aantal weken op de intensive care van het ziekenhuis vanwege een ernstige aandoening (hij is daarna nog vaker ziek geweest maar we zullen zijn hele medische dossier hier niet doornemen). Hij ontving in de loop der jaren een aantal literaire prijzen waarvan de Charlotte Köhlerprijs in 2008 eruit springt. Het is een driejaarlijkse oeuvreprijs voor auteurs, waar een mooi geldbedrag mee gepaard gaat. Uit het juryrapport:

De milde toon, doortrokken misschien van ironische momenten, kan de ernst van de eeuwige thema’s niet verhullen (…) en past naadloos binnen de tijdloze, klassieke thematiek, die vanaf het begin de poëzie van Rawie heeft beheerst: liefde, dood, ontzegging en gemis. Het getuigt ook van moed om als dichter zulke door de eeuwen heen zogenaamd platgetreden paden te gaan. Klassiek, tijdloos, zeker, maar hij verwoordt die thema’s in een keur van nieuwe en somtijds verrassende variaties.

Hoe ben je begonnen met dichten? Waarom? Zit dat in de aard van het beestje? Je schrijft ook columns (voor het Dagblad van het Noorden en in het blad Argus) maar geen romans.
‘Veel mensen beginnen in hun pubertijd gedichten te schrijven maar die groeistoornis gaat snel over. Bij mij dus niet. Poëzie kent geen wonderkinderen. Het is een ervaringsverhaal. Pas als er iets gebeurt in je leven ga je poëzie schrijven. Je kunt onder de indruk raken van muziek van Mozart bijvoorbeeld als een kind dat speelt maar alleen ouders raken onder indruk van poëzie van een elfjarige. Rimbaud is trouwens een mooi voorbeeld van een dichter die in zijn pubertijd schreef, én grote kwaliteit leverde, om vervolgens nooit meer wat te schrijven. Overschatte dichter.’

Je gedichten zijn vaak humoristisch. Men denkt dat je vooral sonnetten schrijft, maar dat is lang niet altijd zo.
‘Tja, humor. Men zegt vaak dat mijn gedichten humoristisch zijn. Als ik een lezing geef en voorlees moeten mensen vaak lachen. Toen ik begon, was ironie in de mode. Je hield altijd een slag om de arm. Als ik zware emoties als onderwerp had, dekte ik me enigszins in met ironie. Dat deden andere dichters ook. Ik hou van je. Zegt men in zo’n geval, schreef je er gauw achteraan om niet te serieus over te komen. Maar ik heb gemerkt dat de vorm al genoeg afstand schept en dat ironie niet nodig is. In mijn latere werk tref je dan ook minder ironie aan. Maar het hoort wél bij mijn karakter. Ik vind nu dat ik mijn vroegere gedichten er enigszins mee heb bedorven.’

In de jaren ’80 en ’90 was het in de beeldende kunst zo dat er neergekeken werd op figuratieve werk. In Groningen had je Academie Minerva en daar werd in het begin nogal figuratief schilderen geleerd. In de dichtkunst werd er ook met dédain gesproken over rijmende gedichten. Driek van Wissen, die ik ook goed gekend heb, was van 2005 tot 2009 dichter des vaderlands. Jij kwam ook op tv. Had je ooit het gevoel dat je gezien werd als een populaire dichter maar niet tot het literaire establishment behorend, omdat je rijmende poëzie schreef en dan ook nog klassieke versvormen als het sonnet hanteerde?
‘Tegenwoordig is Minerva niet meer zo gericht op figuratief werk en heeft men in Groningen de Klassieke Academie waar alleen voor figuratief schilderen onderwezen wordt. Ik vind dat net zoiets als een school voor rijmende poëzie. Daar moet ik dus niets van hebben.
In Nederland heerst de gedachte dat als je wartaal schrijft, dat je dan een grotere kans maakt op originaliteit. De massa denkt dat poëzie te moeilijk is. Men leest dan ook niet zoveel gedichten. Rijm is gevaarlijk. Moet je goed kunnen. iedereen geeft er zo’n nadruk aan. Het is als met violist die een concert van Brahms kan spelen. Dan zegt men, wat knap dat hij die noten kan spelen, maar dan begint het pas. De techniek was vanaf het begin bij mij aanwezig. Je denkt niet na over schema’s. Rijm is geen beperking maar een verruiming. Het geeft vondsten waar je zelf nooit over gedacht hebt.’
Hij denkt even na en zegt dan: ‘Als mij plotseling een regel invalt, dan weet ik meteen wat het moet worden. Bijvoorbeeld een sonnet of juist iets heel anders. Een sonnet is trouwens een mooie vorm. Het is het strijkkwartet onder de versvormen.’

Je gedichten gaan over leven, dood, liefde, gemis. De Portugezen zouden zeggen: saudades.
‘Dat gebeurt in je hoofd, die weemoed. Ik denk niet bewust over thema’s na. Er zijn veel dingen waar ik een mening over heb. Je kunt overal over schrijven. Je beperkt je tot een wezenlijk gedicht. Naarmate je ouder wordt, ga je steeds minder schrijven. Misschien komt er na dit verzamelde werk nog één bundel: Senilia. Ik kan ook geen andere weg inslaan. Ik bewandel altijd dezelfde weg. Net als bijvoorbeeld Gerard Reve. In mijn gedichten heb ik altijd een geheel eigen toon.
En wat inspiratie betreft. Ik laat het op me afkomen. Proza werkt anders. Daar moet je voor gaan zitten. Als ik een avond goed geconverseerd heb met vrienden, is de komst van een gedicht nihil. Dan heb ik al te veel kruit verschoten. Wat precies een gedicht triggert kan ik ook niet zeggen.’

Praat je wel eens met andere dichters over poëzie?
‘Nooit. Ik verbleef eens met Herman de Coninck en H.H. ter Balkt in een hotel in Den Helder. Dat was een heel gezellige avond. We hebben de hele koelkast in mijn kamer leeg gedronken en het geen moment over poëzie gehad.’

Als je een lezing geeft waar praat je dan over?
‘Je vertelt wat en je leest wat voor. Er is wel een contrast tussen ernstige poëzie en een ironische benadering. Je beantwoordt natuurlijk vragen uit de zaal. Vaak ook dezelfde soort vragen. Ik was eens in Doetinchem en op een gegeven moment kwam de laatste vraag. Wat is volgens u de zin van het leven? Tja, dat weet ik ook niet. Ik moest gelukkig de trein halen. Wegwezen.
En na afloop van zo’n lezing vragen ze me vaak: moet u nog helemaal naar Groningen? Wel fijn dat men die afstand als heel groot ziet. Dan komen die mensen uit de rest van Nederland ook niet allemaal deze kant op. Ik begrijp trouwens dat gezeur over de Lelylijn ook niet. Wat willen we nou? Dat mensen uit de Randstad hier en masse komen wonen en dan in de Randstad kunnen blijven werken vanwege een snelle treinverbinding? Ik geniet van de rust en ruimte in Groningen.’

Ik krijg wel de indruk dat je enorm belezen bent. Alleen al al die vertalingen die je gemaakt hebt van klassieke dichters uit het latijn, maar ook uit het Italiaans, Russisch en Roemeens om een paar talen te noemen. Maar goed dat je geen baan hebt want anders had je de tijd niet om zoveel te lezen.
‘Vroeger kon je voor militaire dienst worden afgekeurd, omdat je niet helemaal goed snik was. S5 heette dat. Er werd gezegd: dat moet je niet laten gebeuren want dan krijg je nooit meer een baan. Ik ben op S5 afgekeurd. Rare jongen vond men mij. En ik heb inderdaad nooit een baan gehad. Mijn hele leven heeft altijd in het kader van de poëzie gestaan. De vertalingen zijn om aan te geven in welk kader ik mijn eigen poëzie zie. Ik ben als dichter onderdeel van een Europese cultuur.

Wat vind je van de poëziekritiek van dit moment? Wordt er veel over je poëzie geschreven? Ben je het een beetje met de recensenten eens?
De positieve en negatieve recensies houden zich in evenwicht. Maar de meeste critici hebben zich niet overeten aan de boom der kennis. In een – toegegeven: Fries – ‘cultureel bijvoegsel’ herkende een zalig ongerepte jongeling het Coleridge-citaat ‘a sadder and a wiser man’ niet, en veronderstelde dat ik naar het Engels was uitgeweken omdat ik geen rijm op -en kon bedenken. Ik zou mijn schouders moeten ophalen – die lui hadden immers slechts een mooie gelegenheid laten lopen hun mond te houden – , ware het niet dat menige abonnee zich door hunne inzichten laat leiden.

Je schrijft columns, elke week in het Dagblad van het Noorden, treedt nog steeds op in den lande. Kun of kon je een beetje leven van je literaire werk? Ik heb niet de indruk dat je ooit naar rijkdom (geld) streefde maar wel naar roem?
‘Wat die columns betreft dat doe ik al vijftien jaar. Het dagblad vroeg ooit Driek van Wissen en mij om om en om een column te leveren. Driek overleed al snel en toen heb ik alles overgenomen. Dus elke week en column en ik heb nog geen een keer overgeslagen. Die columns gaan over van alles en nog wat. Elke week iets totaal anders.’ Hij staat op en gooit een aantal boeken op tafel. Prometheus geeft af en toe een bundel columns van me uit. Hartstikke leuk. Mijn columns zijn nooit politiek en ook niet al te zeer gelieerd aan de actualiteit. Ik lever op dinsdag in wat op vrijdag geplaatst wordt. Ik geef wel onverbloemd mijn mening over van alles en nog wat. Maar daar loop je geen risico mee want tegenwoordig begrijpen mensen zinnen van meer dan zes woorden toch al niet meer. Ik heb wel een gezonde weerzin tegen kleinburgerlijkheid en tegen de huidige politiek. Ik kreeg eens als reactie op een column de vraag of ik de huidige tsunami van vreemdelingen dan niet zag. Ik heb die man teruggeschreven. Hij woonde in Oudemolen (een pittoresk dorpje in Drenthe) waar ze nog nooit een buitenlander gezien hebben. Ik heb noch in Amsterdam, waar ik een tijd gewoond heb, noch hier in Groningen ooit iets onaangenaams van muzelmannen ondervonden.’

Jean Pierre Rawie is een man die geniet van het leven. Een brede vriendenkring heeft, waar hij graag af en toe een borrel mee drinkt en vooral converseert. Meestal in zijn geliefde kroeg De Wolthoorn & Co, op loopafstand van zijn woning. Een honderd jaar oude kroeg die even klassiek is als de dichter zelf en waar politiek en kunstminnend Groningen elkaar ontmoet.

Gerrit Brand

Jean Pierre Rawie – Verzamelde Gedichten. Prometheus, Amsterdam. Hardcover met stofomslag. 544 blz. € 39,99.

(foto © Gerrit Brand)