Column: Vanaf 2018 hoeven tweedegraads leraren minder te weten van literatuurgeschiedenis dan vwo-leerlingen
We hebben het al een paar keer aan de orde gesteld (hier en hier), maar misschien is het goed om het deze week, waarin duidelijk werd dat scholen steeds slechter presteren, het nog één keer vast te stellen: het onderwijs in literatuurgeschiedenis dreigt te verdwijnen van de lerarenopleidingen.
Sinds enkele jaren werken scholen voor het hoger onderwijs met een kennisbasis. In de in 2013 gepubliceerde kennisbasis voor leraren in het tweedegraads gebied staat de volgende beschrijving over literatuurgeschiedenis bij het onderdeel fictie:
Diachronische beschrijving van alles wat met literatuur te maken heeft: ontwikkeling van auteursgericht (einde negentiende eeuw), via vorm- en tekstgericht (periode 1920-1940) en lezersgericht (eind jaren 60) naar functie- en interactiegericht.
De vraag die open bleef is of je de literatuur van voor eind van de negentiende eeuw dan kon weglaten. De meeste hogescholen behandelden, soms vrij summier, de literatuurgeschiedenis. Toch is de opvatting dat een docent in het tweedegraadsgebied kennis zou moeten hebben van de letterkunde voor 1880 aan de verliezende hand, want in de vernieuwde kennisbasis, die vanaf komend schooljaar gaat gelden voor alle docenten in de onderbouw staat onder het kopje literatuurgeschiedenis:
Geschiedenis van moderne letterkunde: de Nederlandstalige literatuur vanaf 1880 tot heden.
en
Geschiedenis van de jeugdliteratuur: ontwikkeling van het jeugdboek in de 20ste en 21ste eeuw tegen maatschappelijke en pedagogische achtergrond.
Dat betekent dat de geschiedenis van de jeugdliteratuur extra nadruk krijgt (en dat lijkt me terecht), maar dat de kennis over de literatuurgeschiedenis pas begint vanaf 1880. Scholen mogen meer doen, maar in tijden waarin er aan alle kanten beknibbeld wordt op vakinhouden en ingezet wordt op studeerbaarheid zul je zien dat bevlogen docenten met vakkennis ingeperkt zullen worden op wat ze van studenten mogen verlangen. Op dit moment zijn er al hogescholen die de literatuurgeschiedenis laten beginnen bij 1880.
Het resultaat is het volgende:
* Afgestudeerde tweedegraads docenten in het voortgezet onderwijs weten dan minder van literatuurgeschiedenis dan leerlingen die in de bovenbouw van het vwo zitten.
* Je kunt een masteropleiding Nederlands gaan volgen als je nog nooit een boek van voor 1880 hebt opengeslagen.
Ik las dit weekend in de Volkskrant dat Marita Mathijsen, in tegenstelling tot vroeger, nu wel voor het hertalen en inkorten van historische letterkundige werken is.
Liever een luie lezer dan geen lezer. Hertalen mag. Het is de enige manier om literatuur uit het verleden te redden van de vergetelheid. We leven in een cultuur van haast en snelheid, van korte zinnen. Je kunt niet verwachten dat lezers van nu de tijd nemen voor alle uitweidingen en bijzinnen in literatuur uit vroegere eeuwen. Ze gaan ook niet meer te voet naar Parijs. Ik ben nu zelfs voor inkorten. Niet van harte, maar als we het niet doen leest niemand meer klassiekers en dat zou jammer zijn want er zitten pareltjes bij.
Mee eens, maar helaas is die opvatting al een achterhaald station.
Coen Peppelenbos