Recensie: Katelijne Brouwer – De maagden moeten bloeden
Maagden moeten bloeden, maar pijnlijk wordt het nauwelijks
In de debuutbundel De maagden moeten bloeden van Katelijne Brouwer wordt het helaas niet zo bloederig als de titel suggereert. De klankherhaling, zoals die ook in de titel te zien is, houdt de dichter de hele bundel vol: de gedichten zijn ritmisch, de zinnen lopen meestal lekker en vaak staan woorden met dezelfde klank dicht bij elkaar. Toch ontbreekt er in de bundel iets verheffends, iets dwingends, iets om prettig door verrast te worden.
De bundel is opgedeeld in drie afdelingen. In de eerste afdeling worden vooral dieren beschreven en is de ik-figuur jong (al sterft er al wel een schoonmoeder: ‘De mannen wasten haar het lijf / dat eens mijn man gedragen had’). Deze gedichten zijn vooral lief en beschrijvend, zoals de ik die samen met de kat op de wc poept (‘de kattenbak in de wc’) of de koelkast die langzaam aftakelt. In de tweede afdeling gaat het om verschillende familieleden en de ik-figuur die moeder wordt. Hier worden oma’s en overgrootmoeders beschreven, en komt het woord ‘zog’ (moedermelk) zo vaak voor dat het een motief te noemen is. In deze afdeling moeten de maagden bloeden, maar zoals gezegd dekt deze titel niet de inhoud van de bundel. De laatste afdeling ‘De sirenes jankten’ gaat over een overleden moeder en hier lijken de gedichten, misschien doordat de ik ouder wordt, serieuzer van toon te worden.
Het openingsgedicht uit de bundel, waarin een klas van de basisschool een nieuw olifantje in Artis mag begroeten, eindigt als volgt:
Haar flesje dronk ze op zijn schoot.
De arme man ging bijna dood.
Het olifantje was nog klein,
maar voor een mensenschoot te groot.
Dit fragment is tekenend voor de luchtigheid van de eerste afdeling. Als dit gedicht poëticaal gelezen moet worden kan de olifant de poëzie zijn die we zelf voeden tot die ons verplettert, boven het hoofd groeit.
De dichter zet vaak het stijlmiddel van de herhaling in, waarin hetzelfde op een net iets andere manier wordt gezegd. Ook staan er veel opsommingen in de bundel, waarvan de functie soms niet helemaal duidelijk is. Het lijkt er soms op dat de dichter de lezer op weg wil helpen om de gedichten te begrijpen, maar daarmee de lezer wat onderschat. Een voorbeeld is de openingsstrofe van het gedicht ‘Rammelaar’ uit de tweede afdeling:
Mijn overgrootmoeder had het karakter van een paasei,
haar gemoed en haar humeur, haar borsten en haar inborst
zo’n rijkgevulde ovalen schaal van knapperige chocolade,
waar in glanzende papiertjes met de geur van heerlijkheid,
steeds andere smaken zich openbaarden: krokant, met likeur,
crèmevulling, nootjes, praliné, karamel, puur, wit en melk,
in lentekleuren zacht oranje, een vleug citroen, lila lavendelvelden,
schapenwolkjesblauw, narcisgeel en weidelammetjesgras.
Hier wordt ‘karakter’ uitgelegd met de woorden ‘gemoed’, ‘humeur’ en ‘inborst’, alsof een lezer uitgelegd moet worden wat karakter betekent. Misschien heeft de dichter de vorm hier belangrijker gevonden dan de inhoud. De opsomming van alle soorten paaseieren komt wat vreemd over, alsof de lezer verteld moet worden dat er in sommige eitjes nootjes of karamel zit. De opsomming van de kleuren is ook wat verwarrend: schapenwolken zijn wit (al is de lucht eromheen blauw) en het is onduidelijk waarom twee keer geel wordt genoemd en waarom oranje niet aan een object wordt gekoppeld. Dit leidt af van de gedachte die in dit gedicht staat, namelijk het karakter van een paasei. Wat daarmee bedoeld wordt is nog steeds wat gissen: verandert het voortdurend? Met die beschrijving zou iedereen een karakter als een paasei hebben. De overgrootmoeder eindigde: ‘wit uitgeslagen en plakkerig / maar nog steeds met de herinnering aan het zoete, / het zoete.’ Daar is wel een beeld bij te vormen en dat is ook mooi. Dit gedicht zou sterker worden als het minder werd uitgelegd. Zo zou ook Forest Gump na zijn gevleugelde uitspraak over het doosje chocolade niet moeten aankomen met: ‘krokant, met likeur,/ crèmevulling, nootjes, praliné, karamel, puur, wit en melk’.
In de derde afdeling, over een overleden moeder, worden de gedichten wat minder frivool en wat doorleefder. De stap van een particuliere ervaring naar een universele ervaring is soms niet helemaal gemaakt (zo is ‘tramhalte Ruysdaelkade’ en de rest van het gedicht ‘Rode november’ wel erg specifiek) en is het niet altijd mogelijk om je in het gedicht te verplaatsen. De gedichten in deze afdeling botsen wat meer en worden daarmee spannender. Dat gebeurt bijvoorbeeld in:
De winterschilder
De winterschilder kwam en hij nam zijn kleurenwaaier mee.
De zee nam hij mee en het bos, de stad en
de wolkenlucht, de dageraad en de schemering.Die nam hij allemaal voor me mee. Hij kwam als
een gewone man in een broek, een overhemd en een trui.
Maar hij haalde de wereld uit zijn zak toen hij zijn waaier openvouwde.
Van het diepste blauw tot het lichtste wit met een zweempje roze.Kleuren geven richting, zei hij. Waaraan, vroeg ik.
Aan het leven, zei hij. Dat is niet gering, zei ik, het leven.
Nee, zei hij, gering is het niet.
In dit gedicht zijn de herhalingen (zoals drie keer ‘nam mee’) niet zo storend, hoewel het gedicht wel wat langzaam op gang komt door deze herhalingen en opsommingen. De afbrekingen bij ‘en’ en ‘als’ in regels 2 en 4 zijn technisch niet zo sterk en er zijn vast ook andere eigenschappen die een man gewoon maken dan ‘een broek, een overhemd en een trui’. Het einde van het gedicht is echter wel sterk. In de gedichten ervoor is de moeder van de ik overleden en als universele emotie is dan goed te begrijpen dat de ik wat richting kan gebruiken. De ik heeft eigenlijk een richting voor het hele leven nodig. De winterschilder kan als professional richting ervaren bij kleuren, maar voor de ik, in deze zin juist de gewone, zal dat lastiger zijn. De ik, die dus behoefte heeft aan richting, kan dat niet bereiken met kleur, terwijl dat voor de winterschilder, die de behoefte waarschijnlijk minder urgent voelt, haast vanzelfsprekend is. Daar wringt het, en die frictie ontbreekt in de meeste gedichten, helaas.
Erik-Jan Hummel
Katelijne Brouwer – De maagden moeten bloeden. De Harmonie, Amsterdam, 60 blz. € 15,90.