Recensie: María Gainza – Oogzenuw
Uit de kunst schrijven
Meestal is het geen onverdeeld genoegen om kunstcatalogi te lezen of de bijschriften in musea te ontcijferen. Toegegeven, het is uiterst moeilijk om boeiend en helder te schrijven over beeldende kunst. Hetzelfde geldt trouwens voor muziek, wat Elvis Costello ooit de volgende uitspraak ontlokte: ‘Writing about music is like dancing about architecture.’ Toch is het te vaak een opgave om niet alleen de afbeeldingen in een kunstboek te bekijken, maar ook het wollige, stroperige proza te doorploegen dat zich moeizaam voortsleept over de blinkende bladzijden.
De Argentijnse journaliste María Gainza (°1975) is een zeldzaam talent dat wél lucide, enthousiasmerende teksten over kunst uit haar pen laat vloeien. Dat bewijst ze in Oogzenuw, een erg boeiend, maar moeilijk te typeren boek. In elf fragmenten, of korte verhalen, komt een ik-figuur aan het woord, een Argentijnse die een aantal zaken gemeen lijkt te hebben met Gainza – in welke mate dit schijnbaar autobiografische boek is gefictionaliseerd, weten we immers niet. Wat we wel met zekerheid kunnen zeggen, is dat kunst een belangrijke vorm van troost voor haar is: ‘Mijn overlevingsinstinct leidt me altijd naar musea, zoals mensen in de oorlog schuilkelders in vluchten.’
Gainza denkt in beelden en kan die visuele indrukken bovendien treffend verwoorden. ‘Het was alsof er een linnen doek over de wereld was gevallen,’ schrijft ze als er een rookwolk van een grasbrand over Buenos Aires hangt. Ze probeert geen rechtlijnig verhaal te construeren dat de lezer netjes van het begin naar het eindpunt brengt, maar laat haar associatieve gedachtegang de vrije loop. Soms lijkt het alsof je haar volgt op een kronkelend bergpad waarvan je je afvraagt waar het naartoe gaat, tot je plots achter een bocht een prachtig landschap te zien krijgt dat je de adem afsnijdt. ‘Je schrijft iets om iets anders te vertellen,’ klinkt het elders, en ook al lijkt ze soms van de hak op de tak te springen, uiteindelijk landt Gainza altijd op haar pootjes.
Er komt een hele resem schilders langs in Oogzenuw, van oude bekenden als El Greco tot relatief onbekenden als de op het eerste gezicht vrij onbetekenende Cándido López (1840-1902), die vooral doeken over de Oorlog van de Drievoudige Alliantie (tussen Paraguay en Brazilië, Argentinië en Uruguay) op zijn naam had. Maar zoals ze elders opmerkt, draait voor Gainza alles in de kunst om ‘het verschil tussen mooi vinden en gegrepen worden’, voor haar zijn ‘de factoren die je beleving bepalen meestal buitengewoon onbenullig’. Groot is dan ook de ontgoocheling van de zwangere ik-figuur wanneer ze op een rampzalige dag in Buenos Aires bij het Museo Histórico Nacional stopt en ontdekt dat López’ schilderijen net zijn weggehaald voor restauratie.
Gainza wordt gelukkig nooit te uitleggerig en laat het mysterie intact, niet alleen als ze het over de door haar bewonderde kunstwerken heeft, maar ook met betrekking tot de levensloop van de ik-figuur, een licht getroebleerde vrouw die worstelt met haar vliegangst, het burgerlijke milieu waarin ze opgroeide – haar moeder had haar graag zien trouwen met een polospeler, want ‘dat was haar idee van een compromis: zij hield van geld, ik van paarden’ – wispelturige vriendinnen en uiteraard de mannen die haar pad kruisen. Terugblikkend op haar jeugd komt ze tot deze vaststelling: ‘Sommige details zijn niet meer te achterhalen en dat is maar goed ook: van alles volledig begrijpen wordt de geest star.’
Hadden er illustraties in dit boek moeten staan? Dat de woorden op zich moeten volstaan om de verbeelding van de lezer aan te wakkeren, is een verdedigbare stelling. Toch is de neiging om naar de beelden op zoek te gaan haast onbedwingbaar. Wie wil niet met eigen ogen Courbets Mer Orageuse zien, het zeezicht waar Gainza naar eigen zeggen verliefd op werd, als hij deze woorden leest: ‘Vooraan breekt een golf schuimend op de rotsen; aan de horizon lopen water en lucht in elkaar over; daarboven rafelt de hemel uit in roze plukken wolk’? Misschien was een uitgave met goede reproducties gewoon te duur. Dat is jammer, want op het internet vindt je moeilijk degelijke afbeeldingen met een hoge resolutie en getrouw weergegeven kleuren.
Eigenlijk heeft dit boek veel weg van een dorodango, een delicaat gepolijste Japanse bol die vervaardigd met niets anders dan modder: ‘ze kneden de modder met hun handen, tot die de vorm en grootte heeft van een biljarbal. Ze draaien de bal urenlang rond in de zon, waarna hij in de schaduw te drogen wordt gelegd, bevochtigd, en opnieuw rondgedraaid, zolang als nodig. Langzaam verandert de modderbal in een bol van gepolijst brons.’ Zo ook polijst Gainza haar grondstoffen – esthetische, autobiografische en andere indrukken – tot een gebald, schitterend eindresultaat.
Daan Pieters
María Gainza – Oogzenuw. Podium, Amsterdam. Uit het Spaans vertaald door Trijne Vermunt. 188 blz. € 19,99.