Recensie: Carel Peeters – Het eigenwijze potlood, 20 literaire tekenaars
Denkende tekenaars
De Engelse tekenaar Glen Baxter moet eens gezegd hebben iemand neer te schieten wanneer hij een cartoonist wordt genoemd. Diens Belgische collega Benoît (van Innis) is dat met hem eens, zo valt te leren uit Het eigenwijze potlood van Carel Peeters, uitgekomen bij De Harmonie. Het boek is een fraai vormgegeven bundeling korte portretten met een veelheid aan voorbeelden van het werk van twintig literaire tekenaars, die de bekende essayist, criticus en literair redacteur persoonlijk het meest na aan het hart liggen.
De term cartoonist is in kringen van denkende tekenaars duidelijk een vorm van beschimping. Ook de befaamde, in 1999 overleden tekenaar Saul Steinberg kon je er gemakkelijk mee op de kast krijgen. Hij zag zich zelf als een schrijver die tekende. En wie dat niet begreep, had niets bij hem en zijn werk te zoeken. Carel Peeters begrijpt het maar al te goed, zo bewijst dit boek, alle opgenomen kunstenaars vragen meer van hun publiek dan een snelle lach om een oppervlakkig grapje. In de woorden van Steinberg: het gaat om ‘the voyage between perception and understanding’. De tekeningen van deze literair geïnspireerde kunstenaars, vertellen even gemakkelijk van de door velen onopgemerkte schoonheid van het bestaan als van dubieuze machtsverhoudingen, verschrikkingen of de uiteenlopende aspecten van het menselijk tekort.
In het woord vooraf spreekt Peeters van ‘gestileerde eigenwijsheid’. Zulke puntige samenvattingen kun je deze eminence grise van Vrij Nederland en oprichter van de Republiek der Letteren, de boekenbijlage van dat tijdschrift, wel toevertrouwen. Het geeft precies aan wat de twintig door hem uitgekozen kunstenaars bindt. Ook in tekenvaardigheid en attitude. Het zijn ‘kunstenaars mét eigenschappen’, die een ‘onvervreemdbaar eigen stijl’ hebben ontwikkeld, maar altijd beschikken over ‘een combinatie van geest en wijsheid’.
De Nederlandse tekenaar Peter Vos kreeg eind jaren vijftig zijn kans om verder te komen door het toeval dat de latere uitgever Theo Sontrop op dat moment nog brieven sorteerde op het postkantoor van Amsterdam en een met knap getekende vogels versierde envelop herkende als afkomstig van Vos. Hij kende hem nog van het Utrechtse St. Bonifatiuslyceum. Via Sontrop kwam Vos bij Propria Cures, het studentenweekblad.
De voorgeschiedenis van het kunstenaarschap van Vos, die later grote faam zou verwerven als onder meer tekenaar van vogels, mensen en unieke tussenvormen, is er een van vele in Het eigenwijze potlood, waarin overigens geen vrouw voorkomt. Zegt dat iets over Peeters als man van een andere generatie, voelen vrouwen minder behoefte om in tekeningen de wereld de maat te nemen of zijn vrouwen ook op dit gebied over het hoofd gezien dan wel verdrongen door mannen met een corpulent ego? Het is mogelijk, al valt ook op dat veel van Peeters uitverkorenen juist worden geportretteerd als tamelijk onzekere mannen, die liever teken(d)en dan zich onder de mensen te begeven. Dick Bruna bijvoorbeeld ‘was altijd bang dat hij buiten de deur de verkeerde dingen zou zeggen’.
Het valt moeilijk te ontkennen dat het neerzetten van maatschappelijke topmensen in soms groteske karikaturen een bepaalde mate van lef vergt, maar er bestaan toch net zo goed vrouwen met lef en beslist niet alle tekenaars in dit boek zoeken het ook in dat genre, het gaat immers om ‘literaire tekenaars’. Joost Swarte en Siegfried Woldhek bijvoorbeeld, beiden internationaal zeer gewaardeerde Nederlandse kunstenaars, vonden uitingsvormen, die je eerder licht satirisch dan arrogant kunt noemen, met over de hele wereld navoelbare situaties. Bij beiden komen literaire thema’s geregeld terug. Swarte illustreerde zelfs een heuse Literaire Encyclopedie.
Wat Peeters bij de samenstelling ook – begrijpelijk en onmiskenbaar – geleid heeft, is zijn langjarige werk als literair redacteur en enige tijd hoofdredacteur van Vrij Nederland. Vele van de opgenomen buitenlandse tekenaars leverden aan VN, nadat hun werk eerder was opgevallen in de op dit gebied waarschijnlijk meest eerbiedwaardige bladen: The New Yorker en The New York Review of Books. Sempé, Benoît, David Levine, Philippe Petit-Roulet en ook Saul Steinberg zouden zonder deze Amerikaanse bladen nooit de wereldwijde bekendheid hebben gekregen, die ze nu genieten. Steinbergs beroemde en veel geïmiteerde View of the World from 9th Avenue uit 1976, verbeeldt in de woorden van Peeters ‘op een aantrekkelijke en subtiele manier het hoogmoedige idee dat New York het centrum van de wereld is’.
Je ziet New York vanuit de negende straat en binnen één blik ben je in Canada, Mexico, Siberië, Japan en China.
Het is slechts een van de vele voorbeelden in dit boek die aangeven hoe groot de bekendheid van ‘literaire tekenaars’ kan worden. Gedurfd kun je de keuze van Peeters niet noemen, aan deze twintig topnamen kun je je geen buil vallen, het is eerder de canon van een tijdperk. Dat hij ze toch presenteert als persoonlijke keuze, geeft alleen maar aan hoe zeer hij al die jaren steeds uitstekend geweten heeft wat er speelde.
André Keikes
Carel Peeters – Het eigenwijze potlood, 20 literaire tekenaars. De Harmonie, Amsterdam, 272 blz. € 27,50.