Underground: Boris Vian – De hartenvreter
Alleen rottigheid brengt een mens in beweging
In het najaar van 2016 schreef ik een stuk over Boris Vian. Ik citeerde veel, want daar nodigden de verhalen ten zeerste toe uit. Een kenmerk van een goed boek is dat je hem wilt voorlezen aan anderen. Ik heb een vriend die dat ook werkelijk deed, althans lange passages. Recenseren is in zekere zin ook voorlezen, en daar wat over tikken. Navertellen. Nu is Vians roman De hartenbreker uitgegeven, wederom door Vleugels – zoals vaker duidelijk gemaakt een van de interessantste uitgeverijen die nu actief zijn –, in een geactualiseerde vertaling van Sonja Pos, van wie in 1966 de eerste vertaling verscheen, en ik zal weer veel citeren, want wat een heerlijke roman is het. ‘Heerlijk’ is een kwalificatie die natuurlijk wat uitleg behoeft, want dan zou je kunnen denken aan idyllische voorstellingen. Dat is hier niet het geval. In mijn vorige stuk schreef ik dat Vian het ondraaglijke draaglijk maakt, maar in deze roman is dat minder het geval. De humor ontbreekt niet, maar de nadruk ligt op het tragische, de onontkoombaarheid van het geweld. Het cartooneske, dat de verhalen kenmerkte, is wat meer naar de achtergrond verdwenen. Net als in de verhalen van Vian is er echter sprake van absurdisme en om de vervormde realiteit te benadrukken worden data vervormd, bijvoorbeeld ‘8 oktember’. Van mij had het niet gehoeven, want dan waren de absurdistische voorvallen nog realistischer geweest. Prettig als het absurdistische serieus wordt genomen.
Vians roman speelt zich af op het platteland aan de kust. Sinds de late middeleeuwen, toen de steden in opkomst waren, wordt het platteland veelal voorgesteld als onbeschaafd. Zie de schilderijen van Breughel, het zijn geen geïdealiseerde voorstellingen van het platteland, maar satirische. Zo ook bij Vian. ‘In de stad geloven ze niet meer in God’ zegt de timmerman er. Een ironische opmerking, want op het platteland van Vian gaan alle remmen los: fysiek geweld tegen mens en dier – er wordt een paard gekruisigd (‘Het is een hengst, hij heeft een misstap begaan’) – en incest. Er is een zondebok aanwezig, een man die de schaamte draagt tegen betaling; hij vist met zijn mond dode mensen uit de rivier. In deze groteske setting is het niet toevallig dat de duivel optreedt in een heerlijke scène waarbij de pastoor in een schuur de boksring betreedt. Deze bokspartij wordt een ‘luxevoorstelling’ genoemd, want de pastoor wil de dorpsbewoners duidelijk maken dat God een ‘luxewezen’ is. Absurdistisch, maar in theologische zin misschien geeneens zo vreemd. God is het ‘nutteloze, het wonderbaarlijke’, ‘God is het genot van het overbodige’ volgens de pastoor. Bruikbare definities. Als de toeschouwers die goedkope kaartjes hebben gekocht de schuur binnenkomen worden ze geridiculiseerd, sterker nog ze zullen ‘eeuwig braden in de hel op armzalige vuren van houtskool, turf en kamelenmest, als het geen hooi is.’ Want God is immers luxe. Daarop begint de hoefsmid, die een goedkoop kaartje heeft gekocht zijn stoel te vernielen. ‘Dat was het sein,’ schrijft Vian. ‘Wie een goedkoop kaartje had greep een stoel waar hij last van had en begon hem uit elkaar te slaan.’ De pastoor, die zijn gemeente voortdurend kapittelt, tiert door de luidsprekers: ‘Jullie hebben het recht niet! De God der luxe minacht jullie erbarmelijke manier van doen, jullie vuile sokken, jullie onderbroeken met gele vlekken […] God is een grote zilveren zwaan. God is een saffieren oog in een glinsterende driehoek, een diamanten oog op de bodem van een gouden po. […] God kijkt naar jullie, hufters en hij schaamt zich over jullie.’ Daarop volgt de bokswedstrijd tegen de koster, die, zo zegt de pastoor te hebben ontdekt, de duivel is. Het gaat er hard aan toe, er wordt gevloekt en getierd, en de menigte applaudisseert als er rake klappen worden uitgedeeld, ‘want het bloedde mooi’. De duivel haalt verschillende grappen uit zoals dat hij zijn onderbroek naar beneden doet en zijn achterwerk laat zien aan een oude kruidenierster. Vian kende vermoedelijk de traditie van de duivel waarom je kunt lachen.
Vian is niet alleen een bedenker van andere meesterlijke, groteske scènes zoals de ‘bejaardenmarkt’, waarbij bejaarden worden verhandeld als zijn ze vee, maar ook in deze roman schrijft hij weer fraaie dialogen. Zo vraagt Jakodood, de psychiater en hoofdpersoon, aan het begin van het boek aan Angel, die twee maanden opgesloten heeft gezeten, wat hij hij die twee maanden heeft gedaan. ‘Niets,’ is het antwoord. En als Jakodood vraagt of hij al lang woont in zijn huis zegt Angel: ‘Ja, twee jaar. Mijn bewustzijn was gestoord. Ik ben al in heel wat mislukt.’ Waarop Jakodood zegt: ‘Er blijft nog genoeg over. Daar komt geen eind aan.’ Angel zal hem duidelijk maken dat ‘alleen rottigheid een mens in beweging brengt’. Hoogstaand is het inderdaad niet wat in deze roman allemaal de revue passeert, zoals inmiddels duidelijk mag zijn. Ook beschrijft Vian de omgeving op indringende wijze. Zo staat er: ‘De zon beet de oppervlakte van de zee uit en tekende er vieze, obscene krabbels op.’ Of: De lente stopte de grond vol met ontelbare wonderen die hier en daar ontploften in kleurige vlammen als schitterende scheuren in het biljartlaken van gras.’ En: ‘De wind is vroeg opgestaan.’ Het is trouwens onduidelijk waarom deze roman De hartenvreter heet, maar dat maakt weinig uit. Waarschijnlijk slaat het op Jakodood, die aan het begin zegt ‘veel zielen te verbruiken’, hij is op zoek naar mensen om te analyseren, hij wil zich ‘vullen’, een ‘volledige analyse volvoeren. Ik ben een ziener.’ In het dorp zijn er genoeg mensen om te analyseren. Het kindermeisje, dat misbruikt werd, en Clementine, die op een gegeven moment geobsedeerd raakt door de veiligheid van haar drie kinderen. En niet in de laatste plaats hijzelf, die dieren in analyse neemt. Het platteland houdt Jakodood in zijn ban. Op een gegeven moment is hij er vier jaar en dan zegt hij: ‘Deze streek is me te slim af geweest. Toen ik hier aankwam, was ik een jong, voortvarend psychiater, nu ben ik een jong maar helemaal niet voortvarend psychiater.’ Even later is het zes jaar geleden ‘dat ik me ben komen begraven in deze verdomde streek.’ Vians hel is onontkoombaar, maar vooral uiterst leesbaar.
Johannes van der Sluis
Boris Vian – De hartenvreter. Uit het Frans vertaald door Sonja Pos (1966, in 2018 geactualiseerd door Sonja Pos en Mieke Peeters). Vleugels, Bleiswijk. 192 blz. € 22,95.
(Afbeelding: Wikimedia commons)