Recensie: Merijn de Boer – De geur van miljoenen
De schrik van Quibbe
Merijn de Boer heeft een zwak voor enigszins naïeve mensen, dat zou je gemakkelijk kunnen concluderen na lezing van zijn nieuwe verhalenbundel De geur van miljoenen. Personages zijn vaak wat sukkelige types die er van uitgaan dat de medemensen net als zij hun best doen om eerlijk en rechtvaardig te zijn, terwijl ze doorgaans het tegendeel ervaren. Dat moet fijn schrijven zijn.
In twee verhalen keren Marcel en Zelda terug, die de Merijn de Boer-lezers zullen herkennen uit diens roman De nacht; de dochter en ‘schoonzoon’ van Milan, een bankier uit de buitengewoon platte wereld van het nieuwe geld. Marcel en Zelda doen hun brave best om de altijd luidruchtige en ongemanierde patser in zijn waarde te laten, terwijl hij er op zijn beurt geen been in ziet Marcel in het openbaar te kijk te zetten als ‘steuntrekker’, de aandacht van de serveerster op een terras af te dwingen door hard op zijn vingers te fluiten en grote slokken wijn te nemen om daarna met zijn mond allerlei geluiden te maken die volgens hem bij het drinken van wijn horen.
Wat de ongelikte Milan ook doet, Marcel heeft er geen adequaat antwoord op. In ‘Darren’ komt hij zelfs niet in actie als Milan zich vergrijpt aan een Japans meisje met een verstandelijke beperking, dat hij onder valse voorwendselen naar haar zorginstelling terugbrengt en de passieve Marcel er na afloop expliciet bij betrekt door te zeggen ‘Laten we hopen dat we hiermee wegkomen.’
Het lichte absurdisme en de vileine lulligheid in de verhalen van De Boer werken vooral goed bij scènes waarin weifelmoedige karakters tegen hun natuur in het gesprek met de wereld aan moeten gaan. Zoals de in ‘liefdevolle afstandelijkheid’ opgevoede Quibbe, die zichzelf een conflictmijdende pleaser noemt en dus slechts handen geeft met uitgestrekte arm, in verlegenheid wordt gebracht door zijn oude studievriend Leendert. Die kende hij van vroeger als een al even ‘stijve jongen’, maar nu deze na negen jaar Ghana plotseling terugkeert op Schiphol, springt hij Quibbe in de armen, waarbij hij hem stevig vastklemt en zelfs lichtjes over de rug aait. Eenmaal thuis krijgt Quibbe te horen hoe Leendert in Afrika zijn homoseksualiteit ontdekte en wat Quibbe daar, met terugwerkende kracht, mee te maken heeft.
Korte verhalen zonder terughoudendheid langs de meetlat van de roman leggen is natuurlijk onrechtvaardig; karakters kunnen minder worden uitgediept, uitweiden met sfeer en details is onmogelijk, maar daar staan de talrijke mogelijkheden van snelle, verrassende wendingen tegenover. En juist die gebruikt De Boer effectief. Soms heeft hij aan vier bladzijden al genoeg. In ‘De registermakers’ maakt hij de lezer deelgenoot van de niet geringe beroepszorgen in de stoffige branche waar ernstige mannen ‘cumulatieve registers’ samenstellen:
De periode tussen inlevering van de kopij en de aflevering door de drukker is voor een registermaker slopend en uitputtend. (…) Kijk, wat er na verschijning van een register gebeurt kan de registermaker gestolen worden. Laat ze vooral allemaal een andere nationaliteit en een andere baan nemen. Niet onze verantwoordelijkheid. En laat ze stuk voor stuk doodgaan, we liggen er geen nacht wakker van. Als ze maar niet doodgaan in dat schemergebied tussen inlevering en verschijning.
Weifelmoedigheid en scrupules verwerkte de Boer ook in het iets langere titelverhaal, waarin Edzard en Anna de vroegere medebewoner van hun studentenwoning, Alexandre, bij toeval een paar stoelen voor zich in hun vliegtuig aantreffen. De man is hun nog 1200 euro huurgeld schuldig, maar de inmiddels dik verdienende chirurg Edzard heeft geen zin in gedoe tijdens de vlucht, hij leest liever lekker door over colorectale ingrepen, het onderwerp van een congres waar hij met zijn vrouw op weg naar toe is. De naïviteit en besluiteloosheid van het stel komt ten volle tot uitdrukking in een flashback over de tijd toen ze nog gedrieën samenwoonden om zo de huur van hun studentenwoning te kunnen betalen en als hoofdbewoners al snel in de greep van Alexandre raakten.
Tot de beste verhalen in deze bundel behoort ‘Een vaderfiguur’, over het kennismakingsbezoekje dat de zeventienjarige Pjotr uit een dorpje bij Nijmegen brengt aan zijn eerste homo-date, de oude en door de wol geverfde Jakob in (vermoedelijk) Amsterdam. Naast het lachwekkende geschutter met tutoyeren, wijn drinken en plasprocedures, allemaal even ongemakkelijk en gênant, speelt in die paar bladzijden ook empathie een rol. Jakob heeft duidelijk vaker jongens ontvangen, kent het draaiboek:
‘Vind je dit niet een mooi knáápje?’ Hij sprak het woord met onmiskenbaar genot uit. ‘Ja, eh, inderdaad een mooie klerenhanger.’ Pjotr kon er niets opzienbarends aan ontdekken. ‘Vind je niet? Dat vind ik nou ook. Ik heb ’m gevonden tussen het afval op straat. Zo’n mooi knaapje.’
Dat de ontmoeting abrupt eindigt, betekent echter niet dat hij voor Pjotr zonder waarde is geweest. Gebeurtenissen die een heel leven beïnvloeden, kunnen soms onbeduidend lijken. Zoals ook korte verhalen soms meer impact kunnen hebben dan een vuistdikke roman.
André Keikes
Merijn de Boer – De geur van miljoenen. Querido, Amsterdam, 208 blz. € 18,99.