Homme hoest zich een ongeluk

Dood en weggeraakt is de titel van een recente publicatie van Willem Frederik Hermans, een hoofdstuk uit zijn autobiografie dat in een bibliofiele editie in een oplage van zeventig genummerde en gesigneerde exemplaren bij de Antwerpse uitgeverij Ziggurat verscheen. Het gaat over de vader van de schrijver. Enkele jaren na diens dood worden de door hem nagelaten voorwerpen uit het Parijse appartement van Hermans ontvreemd.

‘Alles wat er van hem is overgebleven, raakt zoek en zo gaat het op den duur met alles wat er overblijft van iedereen. Zelfs de gouden beker van koning Priamus, duizenden jaren begraven geweest in Troje en ten slotte weer gevonden door Schliemann, is in de laatste wereldoorlog toch weer zoekgeraakt,’ aldus de schrijver op de voorlaatste bladzijde (de bladzijden zijn niet genummerd).

De vertellende ik heet overigens niet Willem Frederik Hermans, maar Richard Simmillion; hij heeft dus in elk geval zijn voornaam gemeen met de hoofdfiguur van ‘De elektriseermachine van Wimshurst’, het verhaal waarover Hermans in deze krant vertelde het ‘waarschijnlijk bijna ongewijzigd in mijn autobiografie [te] kunnen opnemen’ (Het Vrije Volk, 7 januari 1978).

De eerste zin van het hierboven gegeven citaat uit Dood en weggeraakt behelst behalve de vaststelling van een feit een filosofische opvatting, die blijk geeft van weinig hoop voor de mens als individu. Doodgaan en wegraken is het enige wat het leven te bieden heeft.

In het werk van Hermans staan doodgaan en wegraken nooit op zichzelf. Moedwil en misverstand, schuld en boete, schijn en werkelijkheid, bedriegen en bedrogen worden, hoop en wanhoop — het zijn elementen die Hermans’ helden het leven moeilijk maken en ten slotte, in samenhang met dood en/of vermissing, groteske afmetingen aannemen. (Het beste voorbeeld is natuurlijk De donkere kamer van Damokles.)

In de wereld van Hermans is zelfs liefde een product van moedwil en berekening, met andere woorden: bestaat liefde niet.

Nieuwsnet
De zojuist bij De Bezige Bij verschenen novelle Homme’s hoest, waarop de geciteerde opmerking over de gouden beker van de koning van Troje een toevallige zinspeling is (u leest dadelijk waarom), past daarom in alle opzichten in de Hermanstraditie. Een eerdere versie werd op 19 april 1980 in het (inmiddels ook al weggeraakte!) weekblad Nieuwsnet gepubliceerd; volgens de datering in het boek is Hermans er op 4 maart aan begonnen en heeft hij er tot 6 augustus aan gewerkt.

Literatuurvorsers zullen later de tijdschriftversie (die overigens gewoon ‘Hoest’ heette) vergelijken met de boekversie en aan hun bevindingen ongetwijfeld vergaande conclusies verbinden. Ik stel voorlopig vast dat de tekst in het boek aanzienlijk uitgebreider is, en dat er aan het oorspronkelijke slot nog een scène is toegevoegd.

Homme’s hoest begint als de Nederlander Homme in Bulgarije het wrak van Veen Rolls Royce langs de weg aantreft. Hij neemt het meisje Helena, wier lift door het ongeluk nogal abrupt werd afgebroken, mee op weg naar Turkije, waar hij zijn Jaguar E-type wil verkopen. Helena verleidt Homme een omweg te maken langs Troje.

Intussen begint de sportauto steeds meer gebreken te vertonen. Uiteindelijk raakt Homme na een klapband de macht over het stuur kwijt. Hij verongelukt, Helena overleeft ook nu en wordt als ze uit het wrak gekropen is opgepikt door… een Rolls Royce!

Hier hield de Nieuwsnet-versie op. In het boek volgen nog vier bladzijden: de bestuurder van de Rolls is een Amerikaanse professor op weg naar Troje. Helena zegt niet dat ze er al is geweest en probeert een verhaal te bedenken dat haar aanwezigheid in deze desolate omgeving kan verklaren.

Verdenking
Noch over Homme, noch over Helena komt de lezer meer te weten dan wat zij tegen elkaar over zichzelf vertellen, en dat is nagenoeg niets. Homme verdenkt haar ervan geld gestolen te hebben van haar eerste liftgever, zij verdenkt hém ervan de Jaguar, gestolen te hebben. De schrijver levert nauwelijks commentaar. Hij constateert nuchter dat Homme eigenlijk helemaal niet naar Troje wilde (‘hij liet zich overhalen’, blz. 27). ‘Door haar verleid, dwaalde hij voortdurend verder af naar het Oosten,’ heet het op blz. 50, op blz. 52 is zijn wil al week als was, op blz. 53 ‘maakte zij haar macht over hem weer groter.’

Duidelijk is dat Homme (staat deze naam voor: de mens?) in Helena zijn noodlot heeft ontmoet. Hij moet óók al steeds heviger hoesten. Zelf vermoedt hij wel iets: in de diefstal van het reservewiel ziet hij een straf ‘voor wat zij zich toegeëigend had en waar hij ook van had geprofiteerd’.

De Amerikaanse professor die Helena haar derde lift bezorgt zegt: ‘Je weet toch dat de goden hem die kwaadspreekt over Helena met blindheid slaan?’ Had zij zich het geld wel toegeëigend? Deze verwijzing naar de mythologische Helena, wier schaking het begin van de Trojaanse oorlog betekende, en de klassieke achtergrond waartegen de novelle zich afspeelt, maken van Homme’s hoest een parabel. Hermans laat zien hoezeer het andere dingen zijn dan onze eigen wil die ons handelen bepalen.

Het oude liedje dus. Ook Homme dood en weggeraakt, zonder ooit zijn doel bereikt te hebben. Behalve het gegeven is ook de stijl weer helemaal Hermans: doeltreffend, koel, op het wrede af.

Frank van Dijl

Willem Frederik Hermans – Dood en weggeraakt. Ziggurat, Antwerpen bibliofiele uitgave.
Willem Frederik Hermans – Homme’s hoest. De Bezige Bij, Amsterdam.

Deze recensie verscheen in Het Vrije Volk van 28 november 1980.

(foto van Rob C. Croes/Anefo, CC0 1.0)