Recensie: Roberto Bolaño – 2666
Grote, grote roman
Lekker makkelijk wat sportschool-hunk en vermeende literatuurliefhebber Arie Boomsma doet met Roberto Bolaño’s 2666. Een beetje sukkelige oefeningetjes doen met de letterlijke baksteen – ruim twee kilo – die Bolaño’s 2666 is. Het daadwerkelijke lezen ervan is, vermoed ik, een hem te zware opgave. Dat is namelijk voor echte kerels en stoere meiden, want met zijn 1070 pagina’s is dat beslist geen sinecure. Toch hebben wij ons daar – weliswaar ruim negen jaar na het verschijnen van de vertaling bij Meulenhoff – toe gezet.
Het verhaal is bekend. Roberto Bolaño werd alom beschouwd als de grote verlosser van de Latijns-Amerikaanse literatuur, als de ware troonopvolger van het Zuid-Amerikaanse magisch-realisme van Gabriel Garcia Márquez en Mario Vargas Llosa. Zelf zag de in 1953 in Santiago de Chile geboren auteur dat niet zo; hij zette zich daar vooral tegen af. Bolaño was een veelschrijver, zeker als het gaat om ongebreideld fabuleren, schrijven tot de uitputting erop volgt. Ad fundum.
De woeste zoekers – bij een andere uitgeverij opeens De wilde detectives – is in 1998 een nauwelijks voor te stellen vingeroefening voor ’s schrijvers magnum opus: het over de randen klotsende, exuberante 2666, bij verschijning in 2004 in brede kringen ontvangen als de eerste grote roman van de 21e eeuw. Een grote roman niet alleen qua omvang, maar ook daadwerkelijk wat scope en vertelkunst betreft. Een samenhangend verhaal is uit 2666 niet zomaar te destilleren; de diverse delen vallen niet als de baard van een sleutel in een alles omvattend slot. We zullen deze op zichzelf moeten beschouwen.
2666 vangt aan met het verhaal van vier Europese critici en letterkundigen, afkomstig uit Spanje, Frankrijk, Italië en Engeland, die elkaar vinden in de adoratie van de obscure Duitse schrijver Benno von Archimboldi. Zij ontmoeten elkaar aanvankelijk op congressen verspreid over de hele wereld, maar er ontstaan ook heimelijke, amoureuze bezoeken aan elkaar. Het is een wat vervreemdend effect omdat de emotie, de gevoelens, op afstand blijven; Bolaño lijkt met de personages te schuiven als een schaker met pionnen over een schaakbord. Uiteindelijk, als resultante, komen de vier Europeanen tot de conclusie dat Von Archimboldi – als hij nog leeft – zich in het noorden van Mexico moet bevinden. Aldus reizen zij af naar Santa Teresa – waarvoor grensstad Ciudad Juárez model staat. In het vervolg van 2666 vernemen we niets meer van de vier literatoren; zij doen er niet meer toe. Bolaño heeft ze gebruikt om te belanden op de plaats delict.
In ongeremd proza schakelt Bolaño na wat tussenstops over naar de plastische, dodelijk-ernstige beschrijvingen van de honderden moorden, verkrachtingen en martelingen van vrouwen. In meer dan 300 pagina’s overstelpt, overvoert Bolaño de lezer met gruwelijke, gore details van de vrouwenmoorden, die meestal beginnen met ‘werd het levenloze lichaam aangetroffen van’. Letterlijk honderden beschrijft de auteur, misselijkmakend – en dat lijkt ook zijn bedoeling. Ondertussen weidt Bolaño uit naar talloze personages die aan de rand van al die mysterieuze, onverklaarbare en zinloze moorden een rol spelen: rechercheurs, politici, criminelen en Amerikaanse burgers. Het is een mijnenveld van belangen; entropie zoals Thomas Pynchon dat ziet. Bolaño laat de lezer gissen naar het criminele complex dat er achter zit – maar laat zich er niet over uit. Ook niet over de gearresteerde verdachte Klaus Haas – opgesloten terwijl de moorden gewoon doorgaan. Het is aan de lezer; het is aan de lezer zijn eigen denktrant te volgen. Zoek het maar uit: wees je eigen (wilde) detective.
En dan schakelt Bolaño over naar het leven van Hans Reiter, geboren in Pruisen in 1920. Honderden pagina’s opnieuw gebruikt de auteur om Reiters leven te volgen, dat begint na de Eerste Wereldoorlog, door het interbellum glijdt en dan ruw verstoord wordt door de Tweede Wereldoorlog, die Reiter in Duitse krijgsdienst doorbrengt aan het oostfront. Als de roman al niet caleidoscopisch was, dan wordt zij het nu wel: met Hans Reiter doorkruisen wij het oorlogse Europa en het na-oorlogse Europa. We volgen de ontwikkeling van Reiter, die uiteindelijk zijn stiel vindt als schrijver – en ja, dit legt Bolaño voor de lezer op een presenteerblaadje – onder het pseudoniem van Benno von Archimboldi. Als de lezer het einde nadert van 2666 – we zijn dan aanbeland eind jaren negentig van de vorige eeuw – komt deze tot de slotsom dat Reiter familie is van de in Mexico opgesloten Klaus Haas. De roman eindigt dan met ‘… en de volgende morgen vertrok hij naar Mexico’.
Maar dit einde heeft Roberta Bolaño niet bedoeld, want hij overleed voor hij de roman tot een einde bracht. In een noot aan het einde van de roman wordt verklaard dat de fase waarin 2666 zich bij de dood van Bolaño bevond, dicht het doel benadert dat de schrijver zich had gesteld. Zeker weten doen we dat dus niet – wat zeker bijdraagt aan de geheimzinnige, mysterieuze kracht van dit inderdaad 21e-eeuwse meesterwerk.
Wiebren Rijkeboer
Roberto Bolaño – 2666. Vertaald door Aline Glastra van Loon en Arie van der Wal. Meulenhoff, Amsterdam. 1070 blz. € 25.