Met ingang van het schooljaar 2018 is de kennis van de literatuur voor 1880 facultatief voor tweedegraads leraren. Dat betekent dat leraren die van de ene lerarenopleiding komen nog wel weten wat er in het Wilhelmus staat en de anderen vooral regel 2 tot en met 8 kennen (la la la la la la, et cetera). De eisen voor tweedegraads docenten zijn lager dan die voor een vwo-leerling. Met dank aan de beleidsmakers. Online (Neerlandistiek, DBNL) is er nog wel aandacht voor de rijke literatuurgeschiedenis. Nu ook op Tzum.

De Tachtigers als begin

Men zegt nogal eens dat de 19de-eeuwse literatuur pas écht bij de Tachtigers een beetje interessant wordt, met Max Havelaar als veelgenoemde uitzondering die de regel bevestigt. Ook de beleidsmakers zijn die mening (helaas) schijnbaar toegedaan. Hoewel er voor die hypothese wel argumenten zijn aan te dragen, is het mijns inziens toch klinkklare onzin, want ook voor 1880 is er prachtige poëzie en literatuur gepubliceerd. Neem bijvoorbeeld het werk van Piet Paaltjens, het alter ego van François HaverSchmidt (1835-1894). Na een grootsch en meeslepend studentenleven, waarin HaverSchmidt in Leiden floreerde als student Theologie, dichter en praeses van het studentencorps Minerva, kon hij het kille werkende leven niet aan en pleegde zelfmoord. Deze tragiek behelst een wijze les voor leerlingen die op het punt staan te gaan studeren: realiseer je dat er aan het unieke van de studententijd eens een einde komt.

Los van deze treurige geschiedenis heeft Paaltjens me tijdens het eerste jaar van m’n studie Nederlands voor het eerst doen laten inzien dat er om historische geschriften daverend gelachen kan worden: een verademing ten opzichte van de soms tamelijk serieuze behandeling van literatuur op de middelbare school. Met name Paaltjens’ Snikken en grimlachjes (1867) is wat dat betreft een bijzondere bundel. Het werk telt slechts 24 gedichten, maar is toch een humoristische krachttoer die typisch 19de-eeuwse romantische elementen met tamelijk zwartgallige en melancholische humor verbindt. De poëzie is wellicht niet zo maatschappelijk geëngageerd als het oeuvre van Multatuli of vernieuwend als Verzen (1890) van Gorter, maar dat 19de-eeuwse taal ook op de lachspieren een positieve invloed kan hebben was voor mij een verrassend inzicht.

In Snikken en grimlachjes is het epische gedicht ‘De zelfmoordenaar’ opgenomen, waarin zich een eigenlijk zeer gruwelijk plot ontvouwt. Het verhaal vangt aan met een man die op een herfstige dag door een bos wandelt met als doel zich te verhangen. Als hij een geschikte boom heeft gevonden, zet hij zijn plan om in daad:

En meteen zocht zijn blik
Naar een eiketak, dik
Genoeg om zijn lichaam te torschen.
Daarna haalde hij een strop
Uit zijn zak, hing zich op,
En toen kon hij zich niet meer bemorsen.

Gedurende de hele daarop volgende winter hangt de man (schijnbaar onopgemerkt) aan een dikke eikentak, maar op een lentedag maakt een verliefd stel een romantische wandeling door het betreffende bos. Ze besluiten dat ze precies onder díe boom willen gaan vrijen, maar nog voordat ze aan de daad kunnen beginnen komt de laars ‘van den man’ naar beneden glijden. Wat volgt is een frappante beschrijving van de staat van de dode:

Op zijn grijzende kop
Stond zijn hoed nog rechtop,
Maar de rand was er af. Al zijn linnen
Was gerafeld en grauw.
Door een gat in zijn mouw
Blikten mieren en wurmen en spinnen.

Zijn horloge stond stil,
En één glas van zijn bril
Was kapot en het ander beslagen.
Op den rand van een zak
Van zijn vest zat een slak,
Een erg slijmrige slak, stil te knagen.

Met enorme virtuositeit en taalgevoel komt de verteller tot de slotsom dat het hele tafereel uiteraard impact maakt op het stel, maar niet precies op een manier zoals je dat verwacht:

In een wip was de lust
Om te vrijen gebluscht
Bij het paar. Zelfs geen woord dorst het te spreken.
’t Zag van schrik zóó spierwit
Als een laken, wen dit
Reeds een dag op het gras ligt te bleeken.

Willen we jongeren weer aan het lezen krijgen, en meer specifiek ook historische literatuur, dan zullen we (mede) moeten inspelen op de humoristische kracht van taal. Piet Paaltjens is daarvoor een mooi beginpunt.

Luck van Leeuwen

Researchmasterstudent Nederlandse literatuur en cultuur aan de Universiteit Utrecht.

Deze rubriek staat open voor iedereen die een stuk wil schrijven over een literair werk voor 1880. Mail info@tzum.info. Kijk voor andere afleveringen hier.

(foto: Standbeeld Francois Haverschmidt (Piet Paaltjens) onthuld in Leeuwarden door burgemeester Te Loo, Bogaerts 1986, Rob / Anefo, CC0 1.0)