Recensie: Peter Delpeut – In het zwart van de spiegel
Vergeten gadget
Denk bij wandelen in Engeland niet alleen aan oude gehuchten, weelderige parken en tuinen, maar ook aan urenlang regen. Het hoofdpersonage in Peter Delpeuts melancholische roman In het zwart van de spiegel, een filmmaker wiens blik als gevolg van een (fictieve) oogziekte steeds verder vernauwt, vlucht na een lange, natte wandeltocht een bouwmarkt binnen. Daar, op een gazonnetje van rubber in de armzalige coffeecorner, drinkt hij een kopje lauwe koffie met uitzicht op elektrische grasmaaiers en roestvrijstalen tuingereedschap.
Peter Delpeut, zelf ook cineast, daarnaast auteur van enkele goed ontvangen boeken, die opvallen door hun gedetailleerde natuurbeschrijvingen, laat zijn protagonist even bijkomen op een plek waar het heden het verleden totaal verdrongen heeft. De man realiseert zich dat alles wat in de achttiende eeuw aan tuingereedschap bestond nu een nieuwe, eenentwintigste-eeuwse vorm heeft gekregen.
Het is een onopvallend, maar sprekend detail in de achthonderd bladzijden dikke roman, waarin de al wat oudere filmmaker op zoek gaat naar werk en leven van de zeventiende-eeuwse landschapsschilder Claude Lorrain en via hem naar andere grote kunstenaars en schrijvers als Nicolas Poussin, Jorge Luis Borges, Jean-Jacques Rousseau, John Constable, William Turner en Anselm Kiefer. Mede-aanleiding voor zijn tochten door Europa vormt de wonderlijke Claudespiegel, – een ‘vergeten gadget’ met een bijzondere functie –, die hij in Bath op de kop tikte. Het ding, dat je kunt openklappen, waarna een bol, zwart spiegeltje zichtbaar wordt, is in staat een compleet landschap weer te geven met bijzondere dieptewerking en structuur.
Claude wilde de veranderlijkheid van de natuur vastleggen. Niet die van eeuwen, jaren, seizoenen of dagen, maar een onbestendigheid die niet langer duurt dan een fonkeling, de gewaarwording dat alles beweegt, ademt. De natuur als een tinteling, een energie die onder je huid haar weg zoekt, een zindering, niet per se uitbundig, maar voelbaar, zichtbaar in de fluistering van het gebladerte, tot leven gebracht door het grootste wonder van alles: de lichtbron van het leven, de zon.
Het voorwerp fascineert de man zo, mede omdat het op die manier dus mogelijk is om zijn steeds verder versmallende blik te ‘verbreden’, dat hij het verhaal achter Claude Lorrain wil uitzoeken. Een lange tocht door Europese landen volgt, die je ook wel kunt beschouwen als een vorm van afscheidnemen van het leven, voor het doek definitief valt.
Vanzelfsprekend ontkomt de man niet aan terugblikken op zijn jongere jaren, toen de wereld in alle diepte en breedte nog voor hem lag. Delpeut begint zijn enorme werk, dat tot stand gekomen moet zijn na jaren van research, met het accident dat mogelijk een verklaring vormt voor de merkwaardige oogkwaal van het hoofdpersonage. In 1976 stootte de cineast op een verschrikkelijke manier zijn hoofd tijdens een filmfestival in Ouagadougou, waar hij in volslagen duisternis, dus volkomen op de tast, via een smalle doorgang en allerlei trapjes op zijn plek moest komen. Hij lette op zijn voeten en vergat zijn hoofd.
Pas vier decennia later, merkt hij de gevolgen. Het is een van de vele verbindingen die Delpeut in zijn roman legt tussen verschillende tijdsperioden en tegelijk een manier om te benadrukken hoe heden en verleden ondanks alles met elkaar verbonden zijn. Ook de tijdelijkheid krijgt daarbij zijn plaats. De filmmaker leert tijdens zijn zoektocht naar Claude Lorrain om, als een paard met oogkleppen, afscheid te nemen van stukjes bestaan, die hij nog zo graag had behouden. Delpeut wisselt daarbij de voor een roman veel te gedetailleerde en met werkelijk talloze namen doorspekte reis langs hoogtepunten van de vroegere schilderkunst af met het persoonlijke verhaal van de filmer. Ook daarin staan verlies en afscheid nemen centraal.
In zijn jonge jaren trok de naamloze cineast veel op met een vrouw die H. genoemd wordt. Het waren de jaren zeventig, iedereen was nog links en sommigen zelfs heel erg, onder wie deze H. Zo liet ze zich meeslepen door de romantiek van de communistische Rode Brigades in Italië, die in 1978 de christendemocratische politicus Aldo Moro vermoordden. De filmmaker en H. waren jong, leefden op studentikoze wijze een tijdje in Rome en volgden er natuurlijk ook het nieuws. Precies op het moment dat Moro werd vermoord, verdween H., om niet meer in het leven van de filmer terug te keren.
Hij denkt nu, al reizend door onder meer Italië, Duitsland en Engeland, steeds terug aan stukjes verleden, films en boeken die hem hebben gevormd, vroegere vrienden en vooral opwindende vriendinnen en komt ook nieuwe mensen tegen, die allemaal opvallend charismatisch, intellectueel en welbespraakt zijn. Goedbeschouwd is zijn zoektocht naar de raadselachtige diepte en structuur van Claude Lorrains schilderijen, ook een poging om, terugblikkend, de diepte en structuur van zijn eigen leven te beoordelen. Toch overtuigt deze reislust niet als het verhaal van een ongetwijfeld wanhopig mens, die meent te weten dat hij binnen afzienbare tijd blind of bijna blind gaat worden. Lang wordt de oogkwaal niet eens genoemd. Pas op bladzijde 214 komt zijn beperking in een tussenzinnetje weer even langs, alsof Delpeut die verhaallijn even vergeten was.
Honderden bladzijden lang is deze roman in de eerste plaats een verhaal als een oudheidkamer, met uitweidingen over schilders en hun stijlen, hun tijd, hun collega’s, de plekken waar ze werkten en de aanvechtbaarheid van veel kunsthistorische ‘bewijzen’. Wie wil dat allemaal weten als je een roman ter hand neemt en geen kunsthistorisch handboek? Ook de boeiende toevoeging van die obscure Claudespiegel heft de hinderlijke feitenoverdaad, die omgevallen boekenkast, niet op. Achter elke heuvel ligt een park, daar achter weer een tuin en dan komt de volgende heuvel al weer in beeld.
Daarbij blijkt Delpeuts stijl onvoldoende in staat die enorme stroom gegevens op een boeiende manier over te brengen. De krampachtige vergelijkingen (zoals… en alsof…) zijn niet van de lucht en talrijke hoofdstukken beginnen met de domineesformule, die Paul Haenen als dominee Gremdaat heeft geperfectioneerd: beginnen met een gebeurtenis of herinnering en daar de verhaallijn vervolgens aanhaken. De mini-afbeeldinkjes en in schrijfletters opgenomen notities zorgen evenmin voor de zo noodzakelijke lucht.
Om deze roman ten volle te kunnen waarderen, moet je haast wel even gefascineerd zijn door Claude Lorrain en zijn tijdgenoten als Delpeut waarschijnlijk zelf is. Maar anders dan bij Jeroen Krabbé in zijn televisiespeurtochten naar Picasso en Gauguin, moet de lezer het hier hebben van zijn verbeelding. Dat is in dit geval lastig, want bij de talloze genoemde schilderijen, tekeningen, boeken, steden, musea, landhuizen en landschappen kun je je maar beter niet iets willekeurigs voor de geest halen. Daarmee wordt het, bij elkaar opgeteld, een ongelukkige constructie voor een roman, ook als je de op een ronduit kitscherig slot uitlopende verhaallijn over H. meetelt.
André Keikes
Peter Delpeut – In het zwart van de spiegel. Atlas Contact, Amsterdam, 800 blz. € 34,99.