Recensie: Kjell Westö – De zwavelgele hemel
Fins epos
Een mogelijke aanslag op zijn leven dwingt een schrijver zijn jeugd en verdere leven te overdenken en onderzoeken. Het heeft er de schijn van dat zijn demonen hem alsnog komen bezoeken. De ik-figuur in De zwavelgele hemel is een Finse schrijver van met wisselend succes ontvangen romans. Zelf vindt hij zich vooral mislukt. Qua leeftijd en ambitie heeft de ik-figuur beslist de nodige overeenkomsten met de schrijver van de roman. Kjell Westö (Helsinki, 1961) is een gekende auteur in zijn thuisland en in het Zweedse taalgebied. Westö heeft zo’n vijftien boeken op zijn naam staan, De zwavelgele hemel – episch in omvang en in scope – is zijn zevende en meest recente roman.
Westö neemt de lezer mee terug naar 1969, het jaar waarin het allemaal begon en het jaar van The Beatles’ ‘While My Guitar Gently Weeps’. De 10-jarige verteller maakt tijdens die zomervakantie kennis met de rijke en vooraanstaande familie Rabell. Hij raakt bevriend met Axel Rabell en ook met zijn een jaar jongere zus Stella. Zijn leven zal in het teken blijven staan van de familie Rabell en hun schandalen. Maar hij moet niet denken dat hij gelijkwaardig is aan Alex en zijn familie; hij is van een lagere stand. Toch is hij welkom op Ramsvik, het landgoed van de Rabells. Hij beleeft er de mooiste tijd van zijn leven, zal zich altijd het zomerse avondlicht op Ramsvik blijven herinneren: de zwavelgele hemel. Zoals die keer dat hij samen met Alex in zijn slaapkamer ligt te masturberen:
Daarna lagen we in bed aan de westkant van het huis, er brandde een schemerlampje met een groen kapje dat een smalle lichtkegel over het bureaublad verspreidde, en terwijl we daar lagen en het over de meisjes uit onze klas, de parallelklas en de hogere klassen hadden, kreeg de westelijke hemel langzaam de zwavelgele nuance die ik al verbond met de zomers op Ramsvik.
Of de liefde bedrijft met Stella. Ze zijn vanaf hun puberteit een stelletje en vrijen dat de stukken er vanaf vliegen:
We installeerden ons in Alex’ kamer omdat die grote was dan die van Stella, we maakten het bed voor het raam op, en daar beminden we elkaar als de zon onder was gegaan en de hemel die zwavelgele kleur kreeg en het gebladerte van de bomen eruitzag als filigraanwerk van zwart metaal. Het was vreemd om in Alex’ kamer op mijn rug te liggen terwijl Stella me bereed (…)’
De idylle blijft niet alleen niet in het echte leven bestaan, ook niet in de wereld van de verbeelding; ook niet in de romankunst. Ook al is Stella de liefde van de vertellers leven, een gezamenlijke toekomst zit er niet in. Tegen deze achtergrond van vrijblijvende liefde, de ongelijke vriendschap met Alex en de lafhartige bindingsangst van de verteller, schetst Westö het verlies van waarden, het wereldwijde opportunisme en de vanaf de jaren negentig ontstane graaicultuur. Het verbinden van familie en liefde met de maatschappelijke ontwikkelingen in onze moderne samenleving doet De zwavelgele hemel enigszins gelijken op Jonathan Franzens Zuiverheid (2015). Maar meer nog is Westö’s erg goed geschreven roman schatplichtig – al zal ik Westö niet betichten van kennis hierover – aan zulke formidabele romans als Jonathan Coe’s Het moordende testament (1994) en Iain Banks’ Het kraaienpad (1992). Voorwaar een compliment.
Behalve dat Kjell Westö een knappe spanningsboog heeft ingebouwd, is De zwavelgele hemel een geweldig mooi en naturel geschreven tijdsbeeld vanaf de onschuldige jaren zestig en zeventig naar de volgende – vooral lelijke – decennia. Je kunt je voorstellen dat De zwavelgele hemel in Finland een zeer belangwekkende roman is. Daarbuiten ook trouwens.
Wiebren Rijkeboer
Kjell Westö – De zwavelgele hemel. Vertaald door Clementine Luijten. De Geus, Amsterdam. 474 blz. € 25,99.