Recensie: H.H. ter Balkt – Stilstaand leeft alles hier
Een fraaie verzameling
De vierde bloemlezing uit het werk van de in 2015 overleden dichter Ter Balkt, na Machines! Maai ons niet, maai de rogge (1982), How to start a wine cellar (1984) en In de waterwingebieden (2000 alweer, dus het werd wel weer eens tijd), en nadat in 2014 met de monumentale dundrukbundel Hee hoor mij ho simultaan op de brandtorens het verzameld werk was bijgezet. Hulde voor De Bezige Bij, die zo de grootste dichter die ons land in de twintigste en ook een deel van de eenentwintigste eeuw kende weer eens in de schijnwerpers zet. Vergelijken van de bloemlezingen doe ik niet, veel teveel werk en er loopt vast wel ergens een student Nederlands rond – bedreigde diersoort! Geeft met gulle hand! – die daar eens een scriptie aan zou kunnen wijden, samensteller Schaffer laat ook na om te melden uit welke bundel de gedichten afkomstig zijn of zelfs maar uit welk jaar, dus waarom zou ik.
Nederland kent een groot aantal liefhebbers en daar is Schaffer er één van, maar net zoals de poëzie van Ter Balkt enorm veelzijdig is, zo is ook het aanhangerschap verdeeld in allemaal verschillende mensen die elk op hun eigen manier de gedichten lezen. Het is niet anders en je kunt ze niet dwingen. Zeker, er zijn overeenkomsten in de perceptie, maar de verschillen blijven. Schaffer leest vooral door de linkse bril – wat kan, je kunt Ter Balkt op letterlijk alle manieren lezen die je maar wilt, wat dat betreft doet hij als auteur niet onder voor God. Over ‘Ode aan de man uit Togo’ bijvoorbeeld merkte hij in zijn Albert Verwey-lezing op:
Dit is niet alleen een empathisch gedicht, het toont ook dat bekende poëtische kwaliteiten als muzikaliteit, meerduidigheid en compactheid samen kunnen gaan met zoiets als een standpunt. Het gedicht legt niet uit hoe onmenswaardig vluchtelingen uit Afrika worden behandeld, hoe gemarginaliseerd ze zijn in Nederland, hoe zeer ze buiten de boot vallen en hoe ze tot die onbekende Ander blijven behoren – nee, het gedicht laat het zien, door de taal, de toe-eigening van de dichter, door de man zelf aan het woord te laten en werelden op elkaar te laten botsen; de dichter laat de beelden het werk doen. Hij schetst de Elfstedentocht van een afstand, er wordt namelijk televisie gekeken, dus ook de ik die registreert is niet meer dan een toeschouwer. De koude snelheid van de tv-wereld en het vluchtige, persoonlijke verhaal worden gecontrasteerd met het enthousiaste pogen van de geïnterviewde man, die zo zijn best doet er bij te horen, aan te sluiten bij die nieuwe en vreemde maatschappij. De man uit Togo lacht, maar de wereld lacht niet met hem mee; dat maakt zijn situatie schrijnend en uitzichtloos. Het is een en al beeld: de rookvogels, de schaatsers die Perzisch voorbij komen glijden, de splinterbarakken en de man, stuntelig achter zijn stoel op het ijs. De beelden, plus het weglaten van een expliciet oordelend subject, zorgen voor een narratief, een verhaal dat aansluit op het hier en nu, niet op het zogenaamde “transcendente of goddelijke”, eigenlijk een andere term voor “het egocentrische”.
Laten we voor de gein en om een punt te maken dit gedicht er eens bij pakken, het stond oorspronkelijk in de bundel Vuur uit 2008:
Elfstedentocht warrelt over het scherm – als rook
Mag houtrook de zwaluw zijn onder de rookvogels,
Perzisch glijden de Elfstedenrijders over het ijs,
Als de neerslaande rook uit oude ijzergieterijen!Snelheid is nu alles, en snel ijlt de rook voorbij,
Maar ‘Ik sta op de rivier’, zegt de man uit Togo,
staand op het kanaal, ‘En daar is mijn huis’, zegt hij
wijzend op de splinterbarakken buiten beeld.Vrolijke zon schittert in zijn hoofd; op schaatsen
Achter zijn stoel lacht hij naar de koude camera.
‘Ik zou tol moeten heffen, voor mijn huis en rivier!’
De pijlsnelle Elfstedenrook rent echter westwaarts
Je kunt natuurlijk wat gemakzuchtig melden dat we hier heel wat beelden voorgeschoteld krijgen, dat kun je letterlijk over ieder gedicht van Ter Balkt zeggen, en dan iets heel moderns over een narratief en o jezus toch wat erg al die vluchtelingen, we moeten iets doehoehoen, maar het is veel leuker om eens te kijken wat hier nu eigenlijk staat. Dan valt al snel op dat het hier over transformaties gaat, over verandering en dynamiek. Kijk maar naar de eerste regel; de Tocht der Tochten, die eindigt waar hij begint, net als de zwaluwen en hun trek, warrelt over het statische scherm, wordt vergeleken met rook, product van verbranding, oftewel de chemische omzetting van een stof in een andere, een woord wat in twee regels drie keer voorkomt en in het eerste kwatrijn viermaal, in verschillende gedaantes, maar toch onveranderlijk hetzelfde.
In het tweede kwatrijn nog meer rook en overgang, want waar het ijzererts transformeerde, zo is ook het water veranderd van vloeibaar in vast. Twee keer snel in regel vijf wordt stilstand in regel zes. De man uit Togo heeft hier een huis en staat op het ijs, dat lijkt allemaal stevig en vast, maar door de verbinding tussen die twee wordt duidelijk dat ook zijn woning niet meer is dan een fase in het eeuwige vergaan en verrijzen en weer ondergaan van alles. Hij staat tegenover de rappe schaatsers voor ons allen – wij wanen ons een eeuwige vaste waarde, ons ik onsterfelijk, maar we zijn net als alles en iedereen onderworpen aan de wetmatigheden van een werkelijkheid buiten ons. Alles wat wij belangrijk vinden – het slijk der aarde, in de vorm van de tol die wij denken te kunnen heffen op wat ons tijdelijk is gegeven – verdwijnt als ijs en sneeuw onder de onveranderd westwaarts snellende zon, we hebben uiteindelijk niet meer nodig dan een obool voor de veerman. Kijk, dat snijdt aanmerkelijk meer hout dan de Groene clichés en heeft op de eeuwigheid ook meer te betekenen dan modieuze prietpraat waar over tien jaar al verklarende voetnoten bij moeten, zeg nu zelf. Alleen dat Perzisch… raadselachtig… maar dat is ook niet erg, er blijft altijd wel iets te raden over, ook dat is Ter Balkt.
Toch is het niet eerlijk om Schaffer te kastijden louter omdat hij het woord spreek van wiens brood hij eet, hij heeft een fraaie verzameling bij elkaar gelezen en als bloemlezer doe je het toch nooit goed. Echte missers heb ik niet kunnen ontdekken, en zoals bij iedere goede bloemlezing dient ook deze uitstekend als een poëtische eetlustopwekker die naar de rest van het werk doet grijpen en is hij in één moeite door een passend eerbetoon.
Schaffer snijdt bovendien hout als hij ingaat op het beeld dat soms van Ter Balkt wordt gepresenteerd, hij zou ‘weerbarstige, duistere, ondoorgrondelijke poëzie schrijven, maar dat lijkt mij een misverstand. Bij het doorbladeren van de meer dan 1600 pagina’s verzamelde gedichten kom je daar vanzelf achter. Toegegeven, Ter Balkt geeft geen bijsluiters, en de fascinerende maar raadselachtige anticanto’s uit de bundel Anti-canto’s en De Astatica (2004) vragen om een zekere concentratie. Maar altijd wordt het lezen beloond, door het ritme, de woordenschat, de thematiek en het engagement.’ Ter Balkt had het zelf tijdens één van de gesprekken die we in de loop der jaren voerden over zijn predestinatie tot knoest. Dat beeld kan zeker na deze bundel met de vuilnistrein mee.
Enno de Witt
H.H. ter Balkt – Stilstaand leeft alles hier, een keuze uit de gedichten door Alfred Schaffer. De Bezige Bij, Amsterdam. 208 blz. € 25.