Recensie: Maarten ’t Hart – De ortolaan
Een vogeltje dat vlees noch vis is
Maar weinig schrijvers zien tijdens hun leven hun werk verschijnen in oplagen die men uitdrukt in getallen van zes cijfers, en nog minder schrijvers gelukt het om na hun dood dergelijke oplagen te behalen of, behoren ze tot de weinige schrijvers uit het begin van deze zin, te behouden.
Maarten ’t Hart, wiens eerste boeken je tien jaar geleden aan de straatstenen niet kwijtraakte, nam stormenderhand het Nederlandse lezerspubliek voor zich in. Zijn latere romans behaalden in recordtijd recordoplagen. In het verslag van een reis naar Zweden schreef hij eind vorig jaar blij te zijn een belastingaanslag van enkele tonnen te hebben kunnen betalen. Hoezo kun je van schrijven niet leven?
De nieuwste novelle van ’t Hart, De ortolaan, verschijnt nu in een oplage die zelfs voor hem opnieuw een record betekent: 382.000 exemplaren. [Het boekje was in 1984 het boekenweekgeschenk.] Het 94 bladzijden tellende verhaal was al haast klaar toen de boekenweekgeschenk-commissieleden (is dat geen aardig scrabblewoord?) bij Uitgeverij De Arbeiderspers aanklopten of Maarten ’t Hart niet een keer…? En dus werd het in 1984 weer een literair geschenk nadat de gegeven paarden van 1982 (Henri Knap) en 1983 (Wim Kan) wel degelijk in de bek gekeken waren.
Voor ’t Hart coïncideert de landelijke publiciteit rond de boekenweek met de triomfen die hij momenteel in het buitenland viert. De Engelse pers reageerde juichend op de vertaling van De aansprekers. In Zweden, Bulgarije en Italië wordt ’t Hart gelezen en Amerika en de Sovjet-Unie zullen spoedig volgen.
Wat verklaart dat gigantische succes?
Vermoedelijk in de eerste plaats de veelzijdigheid van de schrijver, en in het verlengde daarvan zijn eruditie. Geen onderwerp zo gek of Maarten ’t Hart kan erover schrijven. Vogeltjes, plantjes, stekelbaarzen, ratten, vrouwen, muziek, schrijvers, boeken, filosofen…, Maarten ’t Hart kent zijn klassieken.
Daarbij komt dat hij schrijft in de taal van alle mensen. Geen verheven literaire taal, maar gewoon: recht-toe-recht-aan, zij het altijd in het nette. Zoals u thuis met uw kinderen spreekt, al zullen ze misschien wel vragen wat ‘gichtig’ betekent (blz. 85). Ik wist het ook niet, zocht het op in Van Dale en vond: ‘(Zuidn.), opvliegend, gejaagd’.
In de door Maarten ’t Hart beschreven onderwerpen zal menigeen zich eveneens herkennen. Jeugd in een verstikkend, gereformeerd milieu, verliefdheden, jaloezie – niets menselijks is hem vreemd, maar ook hier blijft alles keurig. Maarten ’t Hart schrijft boeken die u zowel uw ouders als uw kinderen cadeau kunt doen. Zelfs in een recent verhaal in Playboy laat ’t Hart zich niet verleiden tot schofferende uitlatingen.
Er wordt wel gezegd dat zijn boeken typisch Nederlands zijn (hij ontkent dat niet), en dat is kennelijk wat zo aanslaat: hier en in het buitenland. De thematiek is universeel, de taal begrijpelijk en van de tentoongespreide kennis straalt het nodige af op de lezer, die dus niet van de straat is.
Overigens sluit dit alles kwaliteit niet uit. Een vlucht regenwulpen, De aansprekers, De droomkoningin zijn boeiende romans, in Mammoet op zondag staan prachtige verhalen.
De ortolaan is ook weer een echte Hartiaanse novelle. Van alle ingrediënten die ik hierboven noemde is in het verhaal sprake – de ortolaan is hier een bijna uitgestorven vogeltje –, maar de grote hoeveelheid van deze vaste ingrediënten binnen het korte bestek van nog geen honderd pagina’s geven er wel vaak het karakter van een opsomming aan. Een typerende alinea:
Er was een kerkje, en daaromheen een kerkhof waarop duizenden krekels zongen, en een vijver met slapende waterlelies en daarin loom kwakende kikvorsen, en een muurtje waarop een poes dommelde, en een landhuis met een grote tuin eromheen waarin men blijkbaar uitsluitend witte rozen kweekte.
(blz. 37). De schrijver heeft zijn ogen niet in zijn zak zitten..
Vaak moet hij dan nog denken aan zinnen uit het werk van Klerkegaard, die in De ortolaan om de haverklap wordt geciteerd. Aan de Deense filosoof wordt, enigszins aanstellerig, voortdurend gerefereerd met de initiaal K., die later ook blijkt toe te behoren aan een gezochte boef op wie de hoofdpersoon van het boek lijkt.
In het boekenweekgeschenk heeft ’t Hart zich ampel de gelegenheid gegeven om in natuurbeschrijvingen los te barsten. Elk hoofdstukje is gesitueerd in een van de vier seizoenen (een referentie aan Vivaldi’s De vier jaargetijden), zij het dat er steeds jaren tussen zitten. In de lente –
Van de ene op de andere dag intoneerden merels drieklanken in de achtertuinen. Op de terrassen woelden de heggemussen driftig met hun snavels tussen de stoeptegels. Onstuimig riepen de winterkoningen…
etc. – ontmoet de etholoog (= gedragskundige) Maarten de Franstalige Belgische biologiestudente Alma, die vier weken bij hem en zijn vrouw komt logeren. In stilte wordt Maarten verliefd. Ze is heel leergierig en luistert aandachtig als hij haar het hoe en waarom van dit of dat uitlegt.
Een paar jaar later ontmoeten ze elkaar opnieuw, ditmaal op de boot naar Engeland waar beiden een congres zullen bijwonen. Hoogzomer. Nog een hoofdstuk later is het najaar en beleven de twee enge ogenblikken tegen een Schotse bergwand.
Alma is dan getrouwd. In het slothoofdstuk, dat zich afspeelt in Duitsland, heeft ze ook al kinderen, maar nog altijd is Maarten door haar gefascineerd. Dat is het verhaal. De geschiedenis van een verliefdheid die nooit iets kon worden: Alma vond Maarten juist zo aardig omdat hij niet, zoals andere mannen, iets van haar wilde, en hij durfde niet te zeggen dat hij dat nou juist wel wilde.
Maarten’ ’t Hart heeft het verhaal vervat in een ondanks alle verwijzingen en toespelingen uiterst luchtig geheel. Te luchtig, als u het mij vraagt, maar misschien moet dat wel bij een boekenweekgeschenk. Niet dat het niet aardig is, dat nu ook weer niet, maar je vraagt je na lezing toch af of dat nu alles was. De ortolaan is vlees noch vis. Het boek lééft niet.
Zoals altijd wanneer de geschiedenis zelf niet al te boeiend is, vallen onvolkomenheden en feilen in de gebezigde stijl des te meer op. Er staan een paar alinea’s in het boek waarvan de zinnen aan elkaar geklonken zitten met het woordje ‘en’. Ik heb een hekel aan ellenlange citaten, maar toch moet ik even laten zien wat ik bedoel:
Boven mijn hoofd hoorde ik gakkende ganzen. Ik keek op, zag ze naar het noorden vliegen, en weer leek alles om mij heen zich van mij te verwijderen, leek ik te fietsen in een snel groter wordende ruimte waarin alles op zijn plaats stond, zijn bestemming had, en van ver hoorde ik Alma zeggen: ‘Ze had een mooi kleedje aan, vandaag,’ en ik hoorde mijzelf vragen: ‘Wie?’ terwijl ik mij ergerde aan het woord ‘kleedje’ en ze zei: ‘Karin natuurlijk, daar had je het toch over?’ en
etc. In diezelfde zin staat nog drie keer ‘en’. Het verschijnsel doet zich, zoals gezegd, nog een paar keer voor. Waarom? Toespelingen op het taalgebruik in de bijbel? (‘En het geschiedde dat…’, nou ja, u weet wel). Een nabootsing in schrijftaal van een slepende, wervelende muziekpassage? Momenten van gichtige verliefdheid, hartkloppingen etc?
Het is allemaal mogelijk, en mogelijk is het allemaal tegelijk waar, je weet het niet, maar mooi is anders. Ik vind het irritant: al lezend kom je in ademnood. Maarten ’t Hart geeft in zijn nieuwste wel een onthutsend beeld van het gedrag zijner vakgenoten die net als hij het gedrag van dieren bestuderen. Deze ethologen (wij zouden zeggen: ‘gestudeerde mensen’) bekogelen Alma met steentjes als Maarten niet kijkt, schelden een politieman ruw uit en vertrappen elkaar bij het verlaten van de bus om een pub te zoeken. Hu, wat een kinderachtig en onbeschaafd volkje! Zulk gedrag staat wel erg schril in contrast met de braafheid van de schrijver, die dan ook maar etholoog-voor-halve-dagen is.
Frank van Dijl
Maarten ’t Hart – De ortolaan. De Arbeiderspers.
De novelle werd tot 2011 enkele malen herdrukt, maar is thans alleen antiquarisch of als e-book verkrijgbaar. Het ortolanenpaar dat het omslag van de oorspronkelijke uitgave sierde, zie hierboven, werd geschilderd door J. G. Keulemans (1842-1912). Deze Rotterdammer, die op 25-jarige leeftijd naar Londen verhuisde om als illustrator samen te werken met vermaarde Britse ornithologen, werkte aanvankelijk voor het Rijksmuseum voor Natuurlijke Historie te Leiden. Voor latere drukken tekende Peter Vos een nieuw omslag.
Deze recensie werd eerder gepubliceerd in Het Vrije Volk, 24 maart 1984.