Recensie: Maarten ’t Hart – De droomkoningin
Liefde is maar net wat je ervoor geven wilt
Een chaconne is (ik citeer de Winkler Prins): ‘een muzikale vorm, waarbij, boven een steeds herhaald basthema, gewoonlijk in een langzame driedelige maat, telkens nieuwe tegenstemmen worden geplaatst […].’ In de nieuwe roman van Maarten ’t Hart, De droomkoningin, neemt deze muziekvorm, met name de beroemde Chaconne van Bach, een vooraanstaande plaats in. Het lijkt dan ook niet vergezocht om te veronderstellen dat ’t Hart zijn roman (zijn vijfde) als een chaconne heeft opgebouwd: het telkens terugkerende basthema is de liefde voor Bach, die tegenstemmen zijn dan de verschillende meisjes en vrouwen op wie de hoofdfiguur ongelukkig verliefd wordt. Er is veel voor deze interpretatie te zeggen: Bach is de eeuwige liefde door wiens toedoen soms een tijdelijke, maar meestal ongelukkige liefde ontstaat.
Het begrip ‘ongelukkige liefde’ verdient in dit verband een nadere uitleg. In de optiek van Metten Anker, de hoofdfiguur, kan liefde nooit anders dan ongelukkig zijn. Hij verwoordt het op blz. 142 aldus: ‘Liefde is het omgekeerde van de zwaartekracht; ze maakt dat je van elkaar wegvalt.’ En in ‘de wet van Metten Anker’ heeft hij het zó samengevat: ‘Juist de mensen die je het dierbaarst zijn, staan het verst van je af.’
Telkens wordt Metten Anker met deze wetmatigheid geconfronteerd: het zou het basthema van weer een andere chaconne kunnen zijn. Ook in zijn huwelijk met de violiste Renske van der Meer voelt hij hoe de verwijdering insluipt. Tegelijkertijd voelt hij zich aangetrokken tot andere vrouwen. In zijn laatste gebed verwijt hij God: ‘U hebt me een belachelijke, onzinnige, alle perken te buiten gaande geslachtsdrift toebedeeld.’ (Blz. 91). ‘[…] juist door het huwelijk ga je veel hartstochtelijker naar andere vrouwen verlangen,’ zegt hij op blz. 133. Metten Anker is als een boot die zich wil laten meevoeren door wilde stromen, maar met een anker vastligt en alleen maar een beetje onschuldig kan liggen dobberen.
De ankerketting breekt als zijn schoonmoeder opbelt om hem te herinneren aan zijn koperen builoft. In paniek vlucht hij naar een persbijeenkomst waar een nieuwe grammofoonplaat met muziek van Haydn zal worden gepresenteerd (hij is muziekrecensent). Daar ontmoet hij Angela Groot-Enzerink, op wie hij vrijwel meteen verliefd wordt. Die avond raakt het bootje van Metten in woeliger vaarwater.
’t Hart begint zijn boek op het moment dat Metten en Angela afscheid nemen. Hij besluit de kortste weg naar huis te nemen, dwars door de volkstuintjes (hoewel Angela had gezegd dat hij onherroepelijk zou verdwalen). Hier besluit hij ‘elke daad van mij waarbij een vrouw betrokken is, terug (te) roepen in het geheugen en scrupuleus (te) onderzoeken om te achterhalen waarom daarmee iets is misgegaan.’ Terwijl Metten steeds dieper in het doolhof van de volkstuintjes verstrikt raakt, gaan zijn gedachten terug naar zijn jeugd. Hij herinnert zich zijn moeder, de baker, zijn eerste vriendinnetjes. Hij komt er niet meer uit, niet uit zijn mijmeringen, maar evenmin uit het volkstuintjescomplex waarvan de bouwvallige optrekjes dienst blijken te doen als tijdelijke onderkomens voor gescheiden mensen.
Een jurist die Metten ziet scharrelen dwingt hem mee zijn woning binnen te gaan en hij luistert aandachtig naar het verhaal dat Metten vertelt over zijn huwelijk. (Hier begint het tweede deel van het boek.) Hieruit kan deze in echtscheidingen gespecialiseerde advocaat niet opmaken dat het huwelijk mislukt is. Tenslotte komt de affaire met Angela aan de orde in deel drie. Alles bij elkaar neemt de monoloog in het huis van de advocaat meer dan de helft van het boek in beslag. Het is dan ook al licht als Metten thuiskomt. Renske blijkt van hem te hebben gedroomd: hij liet haar in de steek.
‘O, Metten, ik zou nog liever willen dat je dood was dan dat je me in de steek zou laten voor een ander, dat zou ik niet kunnen verdragen,’ zegt ze, terwijl haar man haar in de waan laat dat het nog midden in de nacht is. Het is dit blijk van liefde waardoor hij zich uiteindelijk met zijn lot lijkt te verzoenen.
De droomkoningin is een strak gecomponeerd, vol boek. Er is veel symboliek, er zijn verwijzingen naar andere boeken (de pijnlijke scène in de te kleine lift (blz. 159) zou kunnen worden opgevat als een hommage aan Jeroen Brouwers, wiens Zonsopgangen boven zee geheel in een lift is gesitueerd), er zijn verwijzingen naar muziek, er zijn bijverhalen, maar het zijn allemaal tegenstemmen die harmoniëren op dat ene basthema. Daarom is De droomkoningin een geslaagde roman, én omdat ’t Hart over emoties schrijft zonder zelf emotioneel te worden, over de moraal zonder een moraliserend vingertje op te steken, over ‘levensvragen’ zonder te pretenderen de wijsheid in pacht te hebben. Maarten ’t Hart weet ook wel dat liefde maar net is wat je ervoor geven wilt.
Frank van Dijl
Maarten ’t Hart – De droomkoningin. De Arbeiderspers.
Deze recensie werd eerder gepubliceerd in Het Vrije Volk van 19 september 1980.