Recensie: Thomas Bernhard – Wandeling
Het valt niet mee
(Het valt inderdaad niet mee, want weer gedoe over de titel van een vertaling, wat is dat toch, lieve uitgevers en uitgeefsters. Natuurlijk, de Duitse titel Gehen gewoon overzetten naar ‘gaan’ brengt niet helemaal de juiste associaties met zich mee, maar om te beginnen is het zacht gezegd vreemd dat een werkwoord ineens een zelfstandig naamwoord (‘Wandeling’) is geworden, terwijl we daarvoor in het Nederlands ‘wandelen’ hebben. Het is niet zo dat ik boos ben of kwaad of zo, en in staat het boek met het schuim op de mond in duizend stukken te scheuren, het is eerder dat ik het niet begrijp. Er zal een bedoeling achter zitten, maar welke? Het boek is in het Engels vertaald als Walking en dat is keurig en prima, dus waarom is het dan geen ‘Lopen’ geworden? Is dat om de lezer op een dwaalspoor te brengen, in Bernhardiaanse zin of anderszins? Kan iemand hier uitsluitsel over geven, liefst vandaag nog?)
De Nederlandse schrijver Thomas Bernhard staat zacht gezegd niet bekend als het zonnetje in huis, vergeleken bij zijn oeuvre is dat van notoire mopperaars als een W.F. Hermans een ondiepe poel gevuld met het lauwwarme water van tevreden gelukzaligheid. Dat tot het uiterste doorgevoerde pessimisme is ook de rode draad in de novelle Gehen uit 1971. De plot is extreem eenvoudig, een bijna Qeneautische stijloefening: Karrer vertelt tijdens een wandeling met de verteller over zijn vriend Oehler die tijdens een bezoek aan de winkel van Rustenchacher zo doordraait na een discussie over de kwaliteit van de daar verkochte onderbroeken dat hij onherroepelijk in een inrichting belandt. Bijfiguren zijn verder de psychiater Scherrer, waar Karrer niets van moet hebben, en de wetenschapper Hollensteiner, die nadat hij door de Oostenrijkse staat in de steek wordt gelaten zelfmoord pleegt. Behalve het vertellen van deze anekdote wijdt de ongelofelijke oudehoer Karrer uit over filosofische onderwerpen, die vooral raken aan het denken en het denken van Oehler weergeven, zegt Karrer.
Het eerste wat opvalt is dat Bernhard voor gelijkaardige stilistische aanpak kiest als in Wittgensteins Neffe, dat wil zeggen geen alinea’s. Dat werkt ook ditmaal heel erg goed, er gaat een dreigende noodzakelijkheid vanuit, ook doordat Karrer maar praat en praat, en doordat hij anderen citeert het voor ons als lezers lastig is om uit elkaar te blijven houden wie nu eigenlijk wat zegt, met formuleringen als ‘[…] aldus Karrer zwaarmoedig tegen Rustenschacher, aldus Oehler tegen Scherrer […]’. Dat maakt het lezen een uitputtende ervaring, en dan zou ik hier normaal gesproken schrijven dat je voor je inspanningen wel beloond wordt met een prachtig vergezicht of iets dergelijks, maar daar is in Bernhards kleine, gesloten en door onherbergzame bergruggen omsloten universum geen sprake van. Het is als het effect van een Rothko als je daar ineens mee wordt geconfronteerd en happend naar adem zo’n handig museumbankje opzoekt om even bij te komen, maar wel blijft kijken.
De natuur heeft het denken niet nodig, zegt Oehler, alleen de menselijke hoogmoed denkt zijn denken aan één stuk door de natuur in. Wat ons grondig moet deprimeren is het feit dat we door dat schaamteloze denken dat we de tegen dat denken natuurlijk volkomen immuun geworden natuur in denken, alleen maar terechtkomen in een gedeprimeerdheid die nog groter is dan die waar we al in zitten. Als we denken dat we van de ondraaglijke toestanden draaglijke toestanden maken, dan moeten we weldra inzien dat we van de ondraaglijke toestanden geen draaglijke en ook geen draaglijker toestanden hebben gemaakt (hebben kunnen maken), maar alleen nog maar ondraaglijker toestanden.
Denken, daar gaat het uiteindelijk om, en de relatie met lopen, met als conclusie dat we niet allebei tegelijk kunnen, want dan gaat het één ten koste van het ander. Het gaat dan uiteindelijk om twee varianten van gaan, de fysieke en de psychische, die onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden en uiteindelijk uitlopen op totale uitputting en de rust van het graf. Die nogal platte gedachte werkte Bernhard uit tot een huiveringwekkend, claustrofobisch verhaal, dat ik ware ik boekhandelaar, wat ik niet ben, eerder op het plankje ‘Meedogenloze horror’ zou zetten dan bij de filosofie.
Enno de Witt
Thomas Bernhard – Wandeling. Vertaald door Ria van Hengel. Vleugels, Bleiswijk. 84 blz. € 21,30.