Zwemmen…? Of liever rustig verder dobberen?

‘Mensen die niet van zwemmen houden, moet je daar niet toe dwingen. Verdrinken ze, goed, dat is dan jammer. Maar ze hebben in ieder geval een prettig leven gehad.’ Ik moest aan deze wijze levensles van Godfried Bomans denken, toen ik het gedicht ‘Zwemles’ las, uit de nieuwe bundel Pincetbeweging van Sander Meij. De treurnis van zwembaden en zwemlessen is kennelijk van alle tijden. Kinderen glunderen op foto’s met hun zwemdiploma. Niet van trots, maar van opluchting dat de ellende voorbij is.

ZWEMLES

je onderbroek valt op de natte tegelvloer
naast sokken die je straks ook weer aan moet
waar heb je dit aan verdiend?

rond het slot van het hokje kleeft kauwgom
op de muur staat dat Nancy het doet voor een koekje
misschien komt je opa nog

onbekend krulhaar kleeft tussen je tenen
als gekke Vincent weer zijn zwembroek laat zakken
en tegen je schenen aan pist

je kinderlijf trilt als een windhond
de manier waarop je springt
laat het zwembadwater koud

te midden van de stilte valt pas op
het ontbreken van druk op je schouders
wie zinkt is gezien, luidt de regel

eenmaal aan de overkant
tik je aan met de vingers van je opa
je doet wat er van je wordt verwacht

daarna de troost van de paprikachips
je vingers plakken aan het zakje
de bijsmaak van chloor lucht je op

Het is een gedicht voor de eeuwigheid! De generatie van Bomans, mijn generatie en die van de zwemleskleuters van vandaag herkennen er allemaal hun eigen zwemlesellende in. Alleen Nancy en Vincent, populaire namen in de jaren zeventig en tachtig, plaatsen het gedicht enigszins in een tijd. Verder is de treurnis universeel. Want hoewel het gedicht aanvankelijk erg anekdotisch lijkt, is het allesbehalve dat. Er zullen nauwelijks lezers zijn die in het zwembad tegen hun schenen gepist zijn, maar iedereen herkent de metafoor die wel degelijk zo voelde.

Na ‘Zwemles’ filosoferen de gedichten nog even door over de verhouding tussen mens en water. Midden in het gedicht ‘Wat water meeneemt’ orakelt de tekst quasi-wetenschappelijk:

noem water voor mijn part een obstakel
je kunt hier niet verder, we zijn niet vliesvoetig
we zijn niet voor niets ooit het land op gekropen

we komen er misschien uit voort
maar ik haat het om erin te gaan
is het de angst voor de kilte beneden
het haperen van de zwaartekracht?

Het gedicht lijkt zich hiermee diametraal op te stellen tegenover dat krachtige en optimistische watergedicht ‘Van de zee’ van Willem Kloos. U kent het ongetwijfeld:

De Zee, de Zee klotst voort in eindeloze deining,
De Zee, waarin mijn Ziel zichzelf weerspiegeld ziet;
De Zee is als mijn Ziel in wezen en verschijning,
Zij is een levend schoon en kent zichzelve niet.
[…]
O, Zee was Ik als Gij in àl uw onbewustheid,
Dàn zou ik eerst gehéél en gróót gelukkig zijn;
Dán had ik eerst geen lust naar menselijke belustheid
Op menselijke vreugd en menselijke pijn;
Dan wàs mijn Ziel een Zee, en hare zelfgerustheid
Zou, wijl Zij groter is dan Gij, nóg groter zijn

Eén zijn met het water, of liever nog het water zélf zijn, dat gevoel ademen de gedichten van Sander Meij bepaald niet. Het is daarom goed om even aan het antwoord van Kloos te refereren toen zijn vrienden met hem in zee wilden gaan zwemmen. Kloos nam echter plaats op een terras aan de boulevard en zou zijn teleurgestelde kameraden geriposteerd hebben: ‘De vissen drinken hier ook geen koffie!’ Zo bezien liggen de genoemde gedichten uit Pincetbeweging dichter bij Kloos dan ‘s mans eigen werk.

Maar goed, revenons à nos moutons. Het achterplat van de bundel stelt de vraag wat er gebeurt als herinneringen onbetrouwbaar geworden zijn. Maken zij dan nog wel deel uit van wie we zijn? Het antwoord is natuurlijk een volmondig ‘Ja!’ Juist dan! En ik denk dat Meij het met mij eens is. ‘Ik zal mijn geheugen resetten’ schrijft hij in een ander gedicht. En omdat een anekdotische illustratie mij meer aanspreekt dan een theoretisch axioma, haal ik graag de eerste strofe aan van het gedicht ‘Reichswald | Rijkswoud’.

bejaarde soldaat
droomt zich niet langer als held
sterft alsnog in bed

Er volgen weliswaar nog acht strofen, maar deze twaalf woorden spreken boekdelen. Letterlijk, want het is bijna een ultrakort verhaal. Het bevat het hele leven van een soldaat die het overleven van de bloederige veldslag in het Rijkswoud bij Groesbeek zag verkeren in het ongeluk van eenzaam en der dagen zat te sterven in een oudemannenbed. Ooit geëerd als oorlogsheld en nu verworden tot bejaarde aan wie niks heldhaftigs meer valt af te lezen.

Zo vergaat het alle helden. Ook zij die trots de terreur en de vernedering van zwemlessen hebben overleefd en een tijd lang het bewijs van hun overwinning ingelijst aan de muur hebben hangen, zullen ooit verdrinken. En als het niet in het water is, dan wel in de tsunami die wij gemeenlijk ‘het leven’ noemen. Misschien is de (voorzichtige) conclusie dan wel dat we moeten stoppen met zwemmen, zodat we lekker rustig op de willekeur van onze herinneringen voort kunnen dobberen.

Jan de Jong

Sander Meij – Pincetbeweging. Nieuw Amsterdam, Amsterdam. 64 blz. € 19,99.