Oude verhalen

De Catalaanse auteur Narcís Oller leefde van 1846 tot 1930. Wat gebeurde in die tijd niet allemaal in Spanje? Catalonië had in het begin van de negentiende eeuw zijn oorspronkelijke macht verloren, maar omdat het eerder dan andere delen van Spanje industrialiseerde, verwierf het weer aanzien. In de tijd van Oller werd het Catalaans beschouwd als een ‘boerentaaltje’. Critici uit Madrid, die de kwaliteit van Oller herkenden, betreurden het dat hij niet in het Castiliaans schreef, maar Oller betoogde dat hij de mensen die hij beschreef, hoorde praten in het Catalaans. In zijn werk als advocaat sprak en schreef hij Castiliaans. In de nieuwe uitgave van de twee verhalen De Knevelaar & Waanzin beschrijft hij figuren die leven rond en in Barcelona.

Oller werkte dus als advocaat, net als de ik-figuur in zijn tweede verhaal ‘Waanzin’. Hij wordt beschouwd als de grondlegger van de moderne, naturalistische Catalaanse ro-man. Zijn roman Goudkoorts beschrijft de hebzucht van de speculanten in Barcelona rond 1880.

‘De Knevelaar’, het eerste verhaal, gaat over een vrek die verliefd is op zijn geld, gouden dubloenen. Hij telt het elke avond en kust het, verstopt het op verschillende plaatsen. Hij probeert meer goud te bemachtigen door zeer zuinig te leven, door woekerrenten en door zijn personeel slecht te betalen. De titel van het verhaal ‘L’Escanyapobres’ kan vertaald worden als ‘armenwurger’. De vrek begint als vrachtvervoerder, waarmee hij goed verdient. Hij sluit zijn pakhuis zorgvuldig af om diefstal te voorkomen. Geleidelijk aan ontwikkelt hij zijn gierige natuur. Hij trouwt zelfs met de weduwe van de notaris omdat die vrouw zo zuinig is en zelf geld inbrengt in het huwelijk. Het loopt gruwelijk af, wat zorgvuldig wordt voorbereid.

De industrialisatie van Barcelona zuigt het platteland leeg, maar later komen de ‘zegeningen’ van het kapitalisme toch terug. Op de plaats van het oude kasteel in het dorp Pratbell verschijnt een textielfabriek. Het dorp Pratbell in de buurt van Barcelona, wordt in het begin vermeden door een trein. Narcís Oller beschrijft het an-derhalve bladzij lang. Een klein stukje:

De trein kwam tevoorschijn uit de grond, uit de tunnel onder de Malgual, gehuld in rook, zwart, klein als een kermisspeeltje door de afstand en door de omvang van de bergen op de achtergrond. Hij reed snel, als de wind, maar alleen door referentiepunten in gedachten te nemen kon de kijker zien dat hij naderde. Niettemin vertoonde hij een zekere majesteit, aantrekkelijk en tevens indrukwekkend, die dwong tot toekijken.

Oller duikt diep in de maatschappelijke en psychische ontwikkeling van de vrek, die zijn inkomsten als vrachtvervoerder in Pratbell verliest en zich toelegt op het uitzuigen van mensen.

In ‘Waanzin’ vermaken vrienden zich met de gekte van een medestudent, Serralonga. Zij volgen zijn leven en roddelen erover als een stel oude wijven. Later schaamt de ik-figuur zich hierover. Een kennis is geneeskundestudent en hij beweert dat Serralonga tekenen vertoont van waanzin. Hij blijkt gelijk te hebben.

Ik vond het niet zo’n boeiend verhaal en ik verbaasde me over merkwaardige zinnen als:

‘Oh! Heeft hij twee zussen?’ ‘Carolina en Adela, gehaaid als het maar kan!’ ‘Oh! Dus ze is bijdehand?’

En:

‘Dat ontken ik wel,’ flapte ik uit, waarmee ik het gevaar liep dat dat stekje van een wijze mij ook voor gek versleet.

En:

Dus ligt het voor de hand dat de meisjes van wie hij zich had afgemaakt…

En:

Zo wil ze zich niet aankleden, nergens heen.

En nog een:

terwijl wij op deze afgetrokken wijze paradeerden met ons geluk.

Of het aan de vertaling ligt? De tekst is soms ook nogal populair:

‘Verdraaid! Jij hier? Wat goed om je te zien!’ ‘Idem dito, jongen! Wat een gelukkig toeval!’

Er staan ook fouten in, afgezien van een enkele drukfout. De ik en zijn vriend Armengol hebben het over de doctorstitel die Armengol heeft behaald.
‘Wat we allemaal bespraken, nog voordat de champagne op tafel kwam waarmee Daniel [sic!] wilde dat ik zijn doctorstitel vierde, is te veel om op te noemen.’ Ze roddelen weer over hun ‘vriend’ Daniel die ze Vaantje noemen. Vaantje is jaloers op zijn vrouw, die hij zelfs verdenkt van het hebben van een relatie met de arts Giberga, die hem, Daniel, al vroeg betichtte van waanzin:

‘Oh, dat is vreselijk, vreselijk!…’ zegt Armengol. ‘Als Vaantje iets niet kan bedenken, kan niemand het!’

Wat een merkwaardige opmerking.

Het verhaal eindigt met de opsluiting van Daniel in een gesticht en zijn dood. Giberga heeft zijn waanzin inderdaad vroeg onderkend.

Remco Ekkers

Narcís Oller – De Knevelaar & Waanzin. Vertaald door Frans Oosterholt. Menken Kasander & Wigman, Leiden. 216 blz. € 22,50.