Recensie: Witold Gombrowicz – Met mijn smoel in mijn handen
Een speelse einzelgänger
Hoe je het ook draait of keert, je bent een voyeur als je in andermans dagboek bladert. Hoeveel lezers zouden al eens een deel uit Privé-domein, de bekende dagboekenreeks van De Arbeiderspers, om die reden gegeneerd hebben dichtgeklapt? Ook mij wordt het gevoel van ongemak soms te groot. Het was dan ook een opluchting om te lezen dat de dagboeken van de Poolse schrijver Witold Gombrowicz (1904-1969) zijn geschreven met het oog op publicatie. Al is het dan natuurlijk maar de vraag of er dan nog sprake is van een echt, uitsluitend voor persoonlijk gebruik bestemd dagboek, un journal intime zoals de Fransen het noemen. Niet dat het verder gevolgen heeft voor de kwaliteit van het boek, maar Gombrowicz moet zich daar toch bewust van zijn geweest en een lezerspubliek voor ogen hebben gehouden. Al is dit dagboek ook een soort noodkreet indien we de schrijver mogen geloven:
Ik ben aan het schrijven van dit dagboek begonnen, eenvoudig om me te redden, uit angst voor de degradatie en het definitief wegzinken in de vloed van het triviale leven dat me al tot de mond reikt.
Eigenlijk hebben we hier te maken met het levenswerk van Paul Beers, een vertaler met een voorliefde voor literaire zwaargewichten die onder meer ook Sartre, Mann en Menasse voor zijn rekening nam, maar vooral heeft geijverd om de in commercieel opzicht nooit echt succesvolle Gombrowicz – een writer’s writer, zoals dat heet – voor het Nederlandse taalgebied te ontsluiten. Daarvoor had hij wel een omwegje nodig, want hij was het Pools niet machtig en moest zich dus behelpen met een tussenvertaling uit het Duits en het Frans. Maar Beers kreeg van Gombrowicz in hoogsteigen persoon zijn zegen om op die manier te werk te gaan. Liever een goede tussenvertaling dan een slechte rechtstreekse, vond de Poolse auteur.
Naast de romans, die overigens nog steeds beschikbaar zijn in een dundrukuitgave van uitgeverij IJzer, zette Beers ook Gombrowicz’ dagboeken om in het Nederlands. Die zijn helaas al lang niet meer verkrijgbaar, maar Gombrowicziaan Huub Beurskens maakte er een selectie uit voor Met mijn smoel in mijn handen. Grosso modo gaat het om de periode tussen 1953, toen hij nog in Argentinië (‘een land dat rijker is aan koeien dan aan kunst’) verbleef omdat hij daar nu eenmaal toevallig was toen de nazi’s zijn vaderland in 1939 binnenvielen, en 1969, het jaar waarin hij overleed in het Zuid-Franse Vence.
Meteen valt bij Gombrowicz zijn eigenzinnigheid en originaliteit op. We hebben te maken met een volstrekt originele denker die zich niet kan of wil aansluiten bij de belangrijke ideologische en ideologische strekkingen van zijn tijd en zich hardnekkig verzet tegen eenheidsdenken. Of het nu om katholieken, pleitbezorgers van de nouveau roman, communisten, existentialisten of andere -isten gaat, Gombrowicz voelt zich nooit geroepen om lid te worden van een club en roeit hardnekkig tegen de stroom in (al zou dat ook wel wat aan zijn licht onmogelijke karakter kunnen liggen). Camus’ De mens in opstand ontlokt hem aldus de opmerking dat de Fransman een al te naïef vertrouwen in het individuele geweten koesterde, terwijl je dat geweten niet los kunt beschouwen van een context, geschiedenis en relaties tot anderen:
Zien we dan niet bij elke stap dat het geweten bijna niets te vertellen heeft? Martelt of doodt de mens, omdat hij tot het inzicht is gekomen dat hij er het recht toe heeft? Hij doodt omdat anderen doden. Hij martelt omdat anderen martelen.
Wie bij het lezen voldoening schept in herkenning, zou in Gombrowicz’ opmerkingen over musea weleens de bevestiging kunnen zien dat hij niet de enige levende ziel in de wereldgeschiedenis is die licht ongemakkelijk wordt van artistieke overdaad:
Schilderijen lenen zich er niet toe om naast elkaar aan een naakte wand te worden gehangen; een schilderij is bedoeld om een interieur te verfraaien en een vreugde te zijn voor degenen die ermee weten om te gaan. Maar in het museum ontstaat gedrang, de kwantiteit verplettert de kwaliteit, tientallen meesterwerken op een hoop zijn niet langer meesterwerken. Wie kan een Murillo bekijken wanneer daarnaast een Tiepolo de blik opeist en verderop dertig doeken schreeuwen: kijk naar mij, kijk naar mij!
Zo is het maar net. Deze passage leent zich er uitstekend toe om op een rustig terras te lezen terwijl u zichzelf de beproeving van een bezoek aan het Louvre of Prado bespaart. Op andere punten zou u het bij het lezen van dit boek dan weer grondig oneens kunnen zijn met Gombrowicz. Zo laat hij zich nogal misprijzend uit over Borges, Proust of de poëzie in het algemeen:
Waarom kan ik dit eentonig, ononderbroken verheven gezang niet verdragen, waarom val ik van dat rijm en ritme in slaap, waarom vind ik de taal van de dichters de minst interessante van alle mogelijke talen, waarom trekt die schoonheid me zo weinig, en waarom ken ik qua stijl niets ergers, niets belachelijkers dan de manier waarop dichters over zichzelf en hun poëzie praten?
Ik had hem graag eens een avond met Fernando Pessoa laten doorzakken als dat kon. Iets zegt me dat die twee het wel met elkaar zouden kunnen vinden en dat de grote Portugese dichter Gombrowicz op andere gedachten zou kunnen brengen. Ik zie Pessoa haast instemmend knikken bij een van Gombrowicz’ vele boutades: ‘Naar mijn mening probeert oppervlakkige literatuur de problemen van het bestaan op te lossen. Ernstige literatuur stelt ze.’ En al klinkt dit allemaal erg zwaar op de hand, Gombrowicz is ook prima in staat tot speelse, aanschouwelijke gedachtenexperimenten. Als hij een spartelend kevertje van de dood redt, rijst immers de vraag wat je dan met al die andere zieltogende insecten moet.
Aansluitend bij Met mijn smoel in mijn handen geeft Koppernik ook een boekje van Paul Beers over Gombrowicz uit met essays, interviews en correspondentie met de auteur. Beers geeft daarin gelukkig blijk van kritische bewondering en ligt niet slaafs aan Gombrowicz’ voeten, maar durft ook tegen hem in te gaan. Of Gombrowicz met dit bescheiden stuk over zijn dagboeken genoegen zou nemen, is overigens maar de vraag. Voor wie iets meende te zeggen te hebben over zijn werk, legde Gombrowicz de lat wel erg hoog:
Kritiek moet even strak gespannen en vibrerend zijn als het werk dat zij aanraakt – in het andere geval laat zij slechts gas ontsnappen uit een ballon, wordt zij tot een slachting met een bot mes – ontbinding, anatomie, graf.
Laten we maar stilletjes hopen dat Gombrowicz zich niet vijftig jaar na zijn dood alsnog omdraait in zijn Zuid-Franse graf.
Daan Pieters
Witold Gombrowicz – Met mijn smoel in mijn handen. Uit het Pools vertaald (via het Duits en het Frans) en van een nawoord voorzien door Paul Beers. Selectie en voorwoord door Huub Beurskens., Amsterdam. 240 blz. € 21,50.
Paul Beers – Witold Gombrowicz door de jaren heen. Koppernik, Amsterdam. 132 blz. € 10.