Recensie: Thomas Bernhard – Ja en Houthakken
Boze man in oorfauteuil
Iedere generatie kent ze: schrijvers die zich tot op zekere hoogte los van de literaire wereld ontwikkelen om mensen en zaken die irritatie of zelfs regelrechte woede opwekken ongeremd te kunnen kritiseren. De Oostenrijkse (toneel)auteur Thomas Bernhard, van wie nu zowel de novelle Ja als de roman Houthakken in het Nederlands verschijnen, manifesteerde zich vooral in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw in de eerste plaats als criticaster van (het streng katholieke) Oostenrijk en zijn bewoners, bij uitbreiding van kunstenaars en intellectuelen of would-be-varianten en zo nodig de mensheid in het algemeen. Een ware dwarskop alzo, maar met gevoel voor humor.
Thomas Bernhard werd op 9 februari 1931 geboren in de Vroedvrouwenschool, tevens een tehuis voor ‘gevallen meisjes’, in het Zuid-Limburgse Heerlen, omdat zijn moeder als ongehuwde vrouw in Oostenrijk niet voor haar zwangerschap kon uitkomen. Later werd de al vroeg ziekelijke Bernhard door zijn strenge grootouders opgevoed, terwijl zijn moeder de kost moest verdienen als dienstmeisje. Dit niet rimpelloze begin van zijn bestaan kreeg een vervolg op een ongetwijfeld even strenge kostschool en bij een kleine kruidenier, waar hij als leerling werkte. Ook volgde hij nog zanglessen en studeerde hij musicologie.
Wie het werk van de latere schrijver leest of de zeldzame filmpjes met gesprekken op internet bekijkt, herkent bij hem een bepaalde wrokkige solidariteit met mensen die niet de middelen hebben om zich teweer te stellen tegen de ‘vanzelfsprekende winnaars’ in de maatschappij. Wat dat betreft was Bernhard een kind van zijn tijd, waarin velen opstonden tegen de arrogante autoriteiten en hun hielenlikkers. In Bernhards werk openbaart zich dat in geprononceerde uitingen van walging over machtsmisbruik, agressie en aanstellerij, waarbij hij niemand ontzag. Zijn mede daaruit voortvloeiende misantropie klinkt in al zijn, deels autobiografische, werk door.
De novelle Ja uit 1978 is het alinealoze verhaal van een teruggetrokken wetenschapper, die in het huis van de makelaar Moritz een Zwitsers stel treft, waarvan de vrouw hem intrigeert. Ze blijkt een Perzische te zijn, die net als hij zucht onder een ‘anarchie in het hoofd’, die ‘aangepast’ functioneren in een als vijandig ervaren wereld onmogelijk maakt. Ze vinden elkaar in hun radeloosheid, hun interesse voor de muziek van Robert Schumann en de sombere filosofie van Arthur Schopenhauer. Zelfs in hun voortdurende gedachten aan zelfmoord, waar ook de titel van deze voor Bernhards doen milde novelle naar verwijst.
Bernhard maakt in Ja, maar niet minder in het uit 1984 daterende Houthakken, veel gebruik van lange, muzikale, hypnotiserende zinnen en talloze herhalingen om scènes, hij is per slot van rekening in de eerste plaats toneelschrijver, vanuit verschillende perspectieven te beschouwen. In Houthakken gebeurt dat in de vorm van een lange innerlijke monoloog, aangezien de ik-verteller in de hele roman zijn stoel niet uitkomt. Dat alle heen en weer springende gedachten in een ouderwetse oorfauteuil ontstaan, onderstreept Bernhard door middel van een telkens terugkerend soort refrein.
De naamloze 52-jarige protagonist van dat boek heeft zich laten verleiden het echtpaar Auersberger in de Weense Gentzgasse te bezoeken voor een ‘kunstzinnig avondmaal’. Hij kende het echtpaar van vroegere ontmoetingen in die stijl op dat adres, meer dan twintig jaar geleden, toen alle aanwezigen er nog van overtuigd waren de culturele wereld te gaan bestormen. Nu, dat is in dit geval de jaren tachtig van de vorige eeuw, blijkt het gezelschap te bestaan uit uiteenlopende mislukkelingen, al moet hun tegenvallende succes natuurlijk in taal en gedrag worden verbloemd. Vanuit zijn wat afzijdig opgestelde oorfauteuil, zit de verteller zich op te winden over de valse pretenties van de gasten, het snobisme van met name de Auersbergers, ieders vraat- en drankzucht en niet in de laatste plaats de geveinsde rouw, of juist het gebrek daar aan, om choreografe Joana, die zich enkele dagen eerder heeft opgehangen.
Mensen zoals Joana brengen zich om, dacht ik in de oorfauteuil, en parasieten en hogere-kringen-nabootsers zoals de Auersbergsen leven en leven en leven en vervelen zich in wezen hun hele leven en worden ouder en ouder en ouder en zijn niets dan nutteloos. Mensen zoals Joana eindigen aan een door henzelf om hun nek gebonden strop en worden in een plastic zak gestopt en op de goedkoopste manier begraven, en lui zoals de echtelieden Auersberger weten van pure verveling en uit stupide afkeer van de wereld niet hoeveel avondmaaltijden ze voor hoeveel Burgacteurs moeten geven, dacht ik in de oorfauteuil.
De soms mijmerende, maar vaker zich kwaad makende hoofdpersonages in beide boeken vertonen zekere overeenkomsten met Thomas Bernhard, zoals hij zich tijdens zijn leven uitte. Als bestrijder van leugenachtigheid, holle frasen en dikdoenerij, als bewuste buitenstaander, die overigens duidelijk inzag ook zelf niet vrijgepleit te kunnen worden. In Houthakken vraagt de man die de hele avond de oorfauteuil bezet heeft gehouden, zich dan ook voortdurend af hoe hij zo stom heeft kunnen zijn op de uitnodiging van het snobistische stel in te gaan. De apotheose is zelfs vernietigend voor de protagonist.
Thomas Bernhard was een even excentriek als productief auteur, die gedreven werd door een grote verbolgenheid over de menselijke onmacht om eerlijk en rechtvaardig te zijn. Opvallend en zelfs actueel is zijn in beide boeken voorkomende vaststelling dat vrouwen zich veel te gemakkelijk volledig inzetten voor het maatschappelijk succes van hun echtgenoot. In Ja denkt de ik-figuur:
Eigenlijk was immers alles aan de Zwitser, alles wat de Zwitser was, geworden was, ongetwijfeld het product van zijn levensgezellin geweest, dat had ik meteen bij mijn eerste aanraking met de Zwitsers gedacht, dat met name de hele beroepsloopbaan van de Zwitser als ingenieur en als kerncentralebouwer en dus vooral als beroemdheid een product van de levensgezellin van de Zwitser was, vrouwen als de levensgezellin van de Zwitser ontmoeten mannen als de Zwitser en maken een beroemdheid van hen, zij zien wat er van zo’n man met de grootst mogelijke inspanningen en streken te maken valt en bereiken hun doel als ze met hun pogingen om van zo’n van nature beslist nogal ambitieloze, ja ten diepste lethargische man een beroemdheid weten te maken, door hem gewoon meteen vanaf het moment van hun ontmoeting tot een harde en koude carrière te dwingen.
In Houthakken gaf Joana, zo peinst de man in de oorfauteuil, haar eigen carrière op, om die van haar man Fritz, een tapijtkunstenaar, op te stuwen. ‘Ze heeft van Fritz gemaakt wat ze van zichzelf had willen maken’, stelt hij vast.
Het ondubbelzinnige cultuurpessimisme van Thomas Bernhard, dat jarenlang veel bijval kreeg in een selecte kring van zielsverwante bewonderaars, stuitte daarbuiten echter vaak op onbegrip en afwijzing. Het is nu, in een tijd van toenemende politieke correctheid en roep om (literaire) terughoudendheid, zeker niet verkeerd dat werk van Bernhard weer vertaald voorhanden is.
André Keikes
Thomas Bernhard – Ja. Vertaald uit het Duits door Ria van Hengel. Vleugels, Bleiswijk. 96 blz. € 21,30.
Thomas Bernhard – Houthakken. Vertaald uit het Duits door Chris Bakker en Pauline de Bok. IJzer, Utrecht. 256 blz. € 22,50.