Column: Coen Peppelenbos – De jeugd leest niet meer
Bij het programma ‘De linkse mannen lossen het op’ van Bram Douwes en Wilbert van de Kamp tijdens het festival Explore the North was ik gisteren de Boze Witte Man van dienst. Ik las daar de volgende column voor.
De jeugd leest niet meer
Om de zoveel tijd verschijnen er alarmerende rapporten waarin staat dat de jeugd niet meer leest. Meestal worden die onderzoeken uitgevoerd in opdracht van organisaties die het lezen bevorderen en dus baat hebben bij alarmerende uitkomsten. De gemiddelde leestijd zit zo rond de 40 minuten per dag, maar daar wordt ook het lezen van de krant en de Linda bij gerekend. De cijfers zijn nogal vervuild. Maar stel dat het waar is, dat jongeren minder lezen, dan is dat toch vooral de schuld van de ouderen.
Begin 2017 vroeg de onderzoeker Jeroen Dera aan docenten Nederlands hoeveel boeken zij lazen. De resultaten geven je niet veel hoop. Meer dan een kwart van de docenten Nederlands leest slechts één boek per maand. Meer dan 60 % van de docenten komt niet verder dan twee boeken. Dat is 24 boeken per jaar. Toegegeven: dat is meer dan de gemiddelde Nederlander doet, maar dit zijn de mensen die jongeren moeten overtuigen van de kracht van literatuur. Dit moeten de mensen zijn aan wie een leerling kan vragen welk boek bij hem past. Dit zijn waarschijnlijk ook de mensen die in plaats van inspirerende literatuurlessen te geven, de kinderen een jaar lang vervelen met dat slaapverwekkende tekstverklaren; om leerlingen examentrucjes te leren zodat ze voorgestructureerde antwoorden kunnen geven bij een voorgestructureerde tekst met voorgestructureerde vragen en als je dan niet in hele zinnen antwoord geeft, dan krijg je puntenaftrek. Nee, dat is nuttig. Wie meer fictie leest, kan ook makkelijker zakelijke teksten aan, is mijn stelling, omdat je zelf actief op zoek moet gaan naar verbanden. Een fictielezer hoef je niet uit te leggen wat een ‘signaalwoordje’ is.
Ik kan me nooit voorstellen dat er leraren Nederlands zijn die lezen niet leuk en nuttig vinden. Ook ik zie dit type – ik ben docent Nederlands aan de lerarenopleiding NHL Stenden – natuurlijk voor mijn neus, maar een docent die niet leest, is zoiets als een vegetarische slager, een melkboer met lactose-intolerantie, een frigide hoer. Zoek een andere baan, als je niet van je core business houdt.
Maar tegenwoordig krijg je – lang leve het lerarentekort – al een bevoegdheid als je een zin van vijf woorden in de juiste volgorde kunt formuleren, kunt aanwijzen wat de voor- of achterkant van een boek is en een spreekstok kunt doorgeven. (Voor mensen die niet bekend zijn met het fenomeen: om een gesprek ordelijk te laten verlopen heeft men de spreekstok bedacht. Wie de spreekstok in handen heeft mag praten. En ja, dat doen onze leerlingen en, godbetert, ook onze volwassenen. Ik heb ook eens een bijeenkomst meegemaakt met een spreekstok, al was het bij ons een pluchen giraf. Ik word ’s nachts nog weleens wakker van het geschreeuw dat klonk toen ik zomaar wat zei, zonder de spreekstok aan te raken. ‘Je moet de giraf pakken, je moet de giraf pakken!’ Ik had het liefst die hele kutgiraf door het raam geflikkerd. Rot toch op met je spreekstok. Maar dit terzijde.)
Er zijn opleidingen waar je al binnen anderhalf jaar voor de klas kunt staan en bevoegd Nederlands kunt geven. Hoe heb je dan het idee dat je een vak geleerd hebt, dat je inhoudelijk op de hoogte bent? Hoe kun je in vredesnaam dan trots zijn op jezelf? We – de politiek, de bestuurders, de landelijke onderwijsorganisaties – laten het allemaal toe. De hogescholen hebben toegelaten dat tweedegraads docenten Nederlands niets meer hoeven te weten van de letterkunde voor 1880 waardoor we de malle situatie hebben dat een 17-jarige leerling in 4 vwo meer weet van het vak Nederlands dan een 35-jarige docent uit de onderbouw. Het kan en mag allemaal, maar wij in Leeuwarden doen daar niet aan mee. Wij houden stand, onze studenten weten wel wie Multatuli is, onze studenten weten wel dat P.C. Hooft meer heeft gedaan dan zijn naam geven aan een chique koopgoot in Amsterdam. Wij weten het hier in Leeuwarden, City of Literature.
En als die nietswetende, nietslezende docenten voor de klas komen staan, dan straffen ze hun leerlingen ook nog met die verschrikkelijke boekverslagen. Hoe kun je na al die decennia vernieuwingen in het literatuuronderwijs nog steeds aankomen met boekverslagen? Als je leerlingen voor eeuwig van de literatuur wilt wegjagen dan moet je ze inderdaad boekverslagen laten maken. Het gebeurt nog steeds. Dat is blijkbaar het resultaat als je aankomende docenten binnen anderhalf jaar door een opleiding heen jaagt; dan hebben ze niet de tijd om erachter te komen dat er ook heel andere manieren zijn om literatuur te geven. Of geef al die docenten eens de kost die hun leerlingen vragen om ‘recensies’ te schrijven en dan helemaal volgens richtlijnen die niets met de recensies in de praktijk te maken hebben. Vraag je aan die docenten hoe vaak ze zelf recensies schrijven, dan blijft het antwoord altijd uit. Ze vragen aan leerlingen dus iets om te doen, wat ze zelf niet doen. Die recensie-opdracht staat in elke schoolmethode.
Maar ondanks die brede modderstroom aan kennislozen in ons vak zijn er toch elk jaar opnieuw studenten en docenten die wel van lezen houden, die hun studenten wel enthousiast kunnen maken voor boeken, die wel weten wat er speelt. Studenten en docenten die je wel ziet in de boekhandel en wel op literaire festivals. Het zijn die docenten die ervoor kunnen zorgen dat leerlingen wel lezen. Het zijn die docenten die wel een verbinding kunnen leggen tussen de Esmoreit en een boek van Bouzamour. En gelukkig zijn er elk jaar leerlingen die zich geen moer aantrekken van die docent die wil dat ze een boekverslag schrijven en die gewoon zelf een tekst schrijven, wellicht een literaire tekst en die met hun woorden weer anderen weten te raken. Er verschijnt elk jaar weer prachtige literatuur van jonge schrijvers, dat weet ons huidige onderwijs gelukkig niet tegen te houden. De mooiste bloemen bloeien, dat weet een kind, op vuilnisbelten.
Coen Peppelenbos
(foto: Bram Douwes)