Recensie: Yoko Tawada – De laatste kinderen van Tokyo
Wat rest is compassie
In tijden van alarmerende klimaatconferenties en van de realiteit losgezongen wereldleiders, lijkt de toekomst van de aarde ongewisser dan ooit. De in Duitsland levende Japanse schrijfster Yoko Tawada overweegt in haar roman De laatste kinderen van Tokyo waar de uiteenlopende politieke, maatschappelijke en klimatologische processen toe kunnen leiden. Toch biedt haar boek geen puur dystopische blik in een mogelijke toekomst; mensen blijven streven naar verbetering en houden hart voor elkaar.
Van tijd tot tijd dringen huiveringwekkende signalen door over wat klimaatverandering allemaal kan veroorzaken. Dat de gevolgen beperkt zullen blijven tot flora en fauna en de mens als biologisch fenomeen weinig te vrezen heeft, is natuurlijk uitgesloten. Yoko Tawada schrijft over een samenleving van bejaarden – velen zijn honderdplussers –, wier levens (haast) niet tot een einde komen en kinderen, waaraan heel veel mis is. De jongeren zijn geboren na ‘de verschrikkelijke ramp’, die lucht en water aantastte. Sindsdien zijn alle kinderen misvormd, altijd koortsig en nauwelijks tot functioneren in staat.
Als Mumei bleef staan, deed Yoshiro dat ook. Na een poosje begon Mumei dan weer te lopen. Maar na een tiental passen bleef hij opnieuw staan. Elke stap was hard werk.
Tel daarbij op een extreem nationalistisch bestuur, met een geprivatiseerde regering en ook geprivatiseerde politie, dat het de bevolking verbiedt om verder te kijken dan de eigen grenzen. Totalitair in verregaande vorm: geen internet of telefoon en praten over landen buiten Japan of gebruik maken van woorden die een internationale blik verraden zijn taboe.
Ondertussen moet ieder er maar het beste van zien te maken. Wat tot gevolg heeft dat elk individu slechts kan denken aan geld verdienen en overleven. Kinderen, ouders, grootouders en overgrootouders zien elkaar nauwelijks, maar overgrootvader Yoshiro, ook al ver over de honderd, doet in dit geval zijn best fragiele nakomeling Mumei in leven te houden. Het ventje heeft een veel te groot hoofd voor zijn kleine nekje, kan nauwelijks lopen of zelfs maar slikken. Wel beschikt hij over optimisme en een grote levenswil, misschien wel het gevolg van een gebrek aan kennis. In al die opzichten verschilt hij niet van andere jonge kinderen van ‘na de ramp’
Zo’n ecologische en politieke noodsituatie is natuurlijk geen opgewekte premisse, maar het lukt Tawada om de worsteling van haar hoofdpersonages op een Japans-surrealistische manier licht verteerbaar te houden. De gerenommeerde vertaler Japans, Luk van Haute, heeft daarmee eveneens een fraaie prestatie geleverd, want Tawada’s werk is niet alleen vindingrijk, maar soms ook wat zweverig. Ga d’r maar aan staan.
Wat De laatste kinderen van Tokyo ondanks de permanente bezorgdheid van Yoshiro, die in het hele boek doorklinkt, niettemin zo aangrijpend maakt, is het kennelijke overleven van de compassie. De hoogbejaarden weten allemaal dat zij langer zullen leven dan hun (achter)kleinkinderen, wat hen opzadelt met een schuldgevoel, waar ze niets anders tegenover kunnen stellen dan hun inzet om voor ze te zorgen.
De science fiction-achtige elementen gaan in deze roman een wonderlijke verbinding aan met bloemrijke Japanse bewoordingen, die als gevolg van de ecologische en politieke omstandigheden hun onschuld echter verloren hebben. Geen oude zekerheid staat in dit nieuwe Tokyo nog overeind, alles is vergiftigd; het land en de zee, de taal en de hoop. Maar met de moed der wanhoop blijven bepaalde mensen zoeken naar een sleutel om deze noodtoestand op te heffen. Dat komt wel binnen in 2019.
André Keikes
Yoko Tawada – De laatste kinderen van Tokyo. Vertaald door Luk van Haute. Signatuur, Amsterdam. 192 blz. € 20,99.