Recensie: Jens Meijen – Xenomorf
De schuld van de taal
‘Het is natuurlijk heel naïef om te denken dat poëzie iets kan veranderen. Aan de andere kant kan poëzie wel mensen veranderen, die op hun beurt de politiek kunnen veranderen. Vandaar dat ik het ook niet níét kon doen,’ aldus Jens Meijen in een interview met het Belgische studentenblad Veto naar aanleiding van zijn debuutbundel Xenomorf. Het lijkt een soort onnodige rechtvaardiging voor zijn gedichten. Niemand hoeft zich immers te verontschuldigen voor het maken van kunst. Maar toch snijdt de opmerking van de dichter in dit geval wel hout: zijn poëzie is, hoewel bij tijden sterk hermetisch, op een tamelijk fatalistische manier geëngageerd. Meijen stipt de grote problemen van onze tijd genadeloos aan, hij smijt de lezer smeltende poolkappen, natuurrampen en maatschappelijke woede voor de voeten, zonder met een oplossing te komen, want ‘het is natuurlijk heel naïef om te denken dat poëzie iets kan veranderen’.
Maar dat hoeft ook niet per se, poëzie kan proberen een andere weg te vinden. Een tijdelijke weliswaar, maar toch een die de lezer de mogelijkheid biedt om even aan de wereld te ontkomen. Maar poëzie kan ook vragen oproepen en zo een, al dan niet praktisch bruikbaar, bewustzijn wakker schoppen. Of zij kan botweg de strijd aanbinden met al wat er zoal mis is in het universum. Xenomorf lijkt in eerste instantie nog wat zoekende te zijn. Zo klinkt het in ‘Puinsonnetten’:
Inderdaad, voor dat soort oplossingen kun je beter niet bij de poëzie aankloppen. Maar dat verwacht ook niemand. Als een gedicht het alleen maar anders en scheppend onder woorden brengt, mogen we al blij zijn. Daarna is het aan de lezer. Xenomorf zadelt de lezer niet op met problemen, maar opent een zee van ruimte om te bevragen. Alleen al de regel ‘maar oplossingen bied ik niet’ zou vreselijk misstaan in een politiek manifest, maar is hier juist heel sterk. Het is een uitnodiging, een aanmoediging om de discussie aan te gaan, al is het maar met jezelf.
Niet dat de bundel ‘een soort van’ oplossingen uit de weg gaat. De ik-figuur vertelt bijvoorbeeld in ‘Ochtendzang van een slaapwandelaar’ hoe hij vroeger al nadacht over de toekomst.
De cursieve teksten tegen de rechtermarge zijn, zoals overal in de bundel, citaten. Hier zijn het een paar regels van Wikipedia uit een lemma over de Big Chill, een van de mogelijke toekomsten van het heelal. Als die uitdijing onbegrensd is, zal de aanwezige warmte een steeds grotere ruimte moeten vullen, en zullen melkweg- en zonnestelsels steeds minder coherent worden.
Het is natuurlijk tamelijk naïef om tegenover bepaalde actuele problemen te stellen dat het over een paar miljard jaar toch allemaal afgelopen zal zijn, maar het scherpt de geest wel. Het semantische einde van het gedicht stipt trouwens een andere oplossing aan, zij het indirect:
Nu komt de vinger ineens gevaarlijk dicht bij de zere plek. Ligt dan toch de taal aan de basis van alle wat er mis is? Zijn (bijvoorbeeld!) de klimaatproblemen eenvoudig terug te voeren op de verschillen tussen klimaatdrammers en -ontkenners? Als iedereen zijn eigen waarheid maar vaak genoeg herhaalt, lijkt dit gedicht te zeggen, dan komt het vanzelf nooit meer goed.
De eerste regels van het gedicht ‘Khaleesi’ (genoemd naar die blonde mevrouw uit Game of Thrones) luidt: ‘Een mensenleven is poreus. / Doordringbaar, verzadigd met verhalen, schilderijen, spellen.’ Tja, als het leven verzadigd is met verhalen, kan er natuurlijk niets meer bij, is er geen ruimte voor alternatieve, of zelfs genuanceerde feiten. En waar geen ruimte is voor verhalen, is de taal overbodig. Niet voor niets eindigt ‘Grondbeginsel’, het laatste gedicht uit de bundel zo:
Jens Meijen (1996) is een van de jonge, aanstormende talenten van de Nederlandstalige poëzie. In 2016 benoemd tot Jonge Dichter des Vaderlands van België en volop publicerend in dag-, week- en literaire bladen, is hij zeker iemand om in de gaten te houden. Zijn debuutbundel Xenomorf smaakt nu al naar meer.
Jan de Jong
Jens Meijen – Xenomorf. De Bezige Bij, Amsterdam. 80 blz. € 19,99