Recensie: Charles Dickens – Onze wederzijdse vriend
Dickens’ zwanenzang
Idealiter zouden er dikke pakken sneeuw liggen, maar ook tijdens deze slappe winter kan je de kilte prima verjagen met een vuistdikke, klassiek verhalende negentiende-eeuwse roman. Vaak beland je dan bij een Rus of Fransman, maar wie zijn blik naar het westen richt, komt dikwijls uit bij Charles Dickens (1812-1870). Overigens is het altijd interessant om niet alleen voor wat geografische variatie te kiezen bij het lezen, maar ook eens wat af te wisselen in de tijd. Dat brengt je namelijk in contact met schrijvers die de zaken anders bekijken dan iedereen om je heen en maakt het gemakkelijker om afstand te nemen van de waan van de dag.
Dickens hoeven we u natuurlijk niet voor te stellen. Bij een beetje lezer klinken titels als The Pickwick Papers, Oliver Twist, David Copperfield of A Christmas Carol niet onbekend in de oren, maar de kans is kleiner dat u al van Our Mutual Friend hebt gehoord. Het gaat om Dickens’ laatste volledig afgewerkte roman; de Brit overleed voordat hij The Mystery of Edwin Drood kon voltooien.
Uitgeverij Athenaeum, gespecialiseerd in grote, historische klassiekers, vond het blijkbaar tijd voor een nieuwe vertaling van Dickens’ zwanenzang. Vertaler Peter Charles ging aan de slag en zorgde ervoor dat Onze wederzijdse vriend sinds eind 2018 in de boekhandels ligt. Zeker, dat is alweer ruim een jaar geleden, maar u begrijpt hopelijk dat het even duurt om de bijna 1000 bladzijden die deze roman telt, geduldig te lezen.
Onze wederzijdse vriend verscheen oorspronkelijk als feuilleton. Het bestaat bijgevolg uit vier haast even lange boekdelen met elk zestien of zeventien hoofdstukken, die geïnteresseerde lezers voor de luttele prijs van één shilling konden aanschaffen. De roman is dus eigenlijk om commerciële redenen gecomponeerd volgens een zeer strak, mathematisch uitgekiend schema. Dat is op zich echter geen probleem: er zijn meesterwerken geschreven uit zuiver winstbejag en omgekeerd ontbreekt het in de literatuur ook niet aan voorbeelden van geheel onbaatzuchtige schrijvers die niet bepaald meesterwerken hebben voortgebracht. Een ding is zeker: Bomans’ motto ‘schrijven is schrappen’ was niet aan Dickens besteed.
Wie de schrijver kent, weet dat hij graag kwistig met personages strooide. De eerlijkheid gebiedt om te zeggen dat de lijst in Onze wederzijdse vriend wel erg lang wordt, waardoor lezers die niet met een olifantengeheugen gezegend zijn, weleens zullen moeten terugbladeren of zich meermaals zullen afvragen wie deze of gene ook weer was en welke rol hij precies speelde in het verhaal. Een dramatis personae, met andere woorden een overzicht van alle personages met een korte beschrijving, zou wel van pas zijn gekomen.
Het zou ons veel te ver leiden om de plot toe te lichten, maar kort gezegd gaat het verhaal, dat begint met een lijk in de Thames en naar een ingewikkelde erfeniskwestie leidt, in wezen over hebzucht in het Victoriaanse Londen, en bij uitbreiding over de onverbeterlijke menselijke natuur. Sociaal bewogen was Dickens wel, maar zoals Orwell in 1939 in een essay schreef, was het niet zijn bedoeling om het systeem te veranderen: hij verlangde er slechts naar dat mensen zich ‘fatsoenlijk zouden gedragen’. Hoe je ze zover kunt krijgen, is bij de grote Engelse romanschrijver eigenlijk niet aan de orde.
Maar Dickens lees je natuurlijk ook om andere redenen dan de intrige, en niet in de laatste plaats voor zijn weeskinderen, straatschuimers, adellijke schurken en andere kleurrijke personages:
Weerspiegelt een rijpe jongedame met ravenzwarte lokken en een gelaat dat door bepoedering mooi blank oplicht, snelle vorderingen makend met de verovering van een rijpe jonge heer met een teveel aan neus op zijn gezicht, te veel gember in zijn haar, te veel buik onder zijn vest, te veel schittering in zijn manchet- en overhemdsknopen, in zijn ogen, in zijn conversatie en in zijn tanden.
En een grauwe, miezerige Engelse dag is nooit troostelozer beschreven dan door Dickens:
De grijze, stoffige, dorre avondstilte in de City van Londen doet weinig hoopvol aan. De gesloten magazijnen en kantoren ademen een doodse rust en door onze nationale afkeer van kleur, hangt er een sfeer van treurnis. De torens en spitsen van de vele tussen de huizen in gebouwde kerken die zich boven die huizen verheffen, donker en groezelig grijs als de hemel zelf, zijn deel van de alles overheersende somberte; een zonnewijzer op een kerkmuur ziet eruit als een functieloze zwarte schaduw. Zwaarmoedige zwervers vegen voor het huispersoneel afval en papier in de goten, nog hopelozer menselijk uitschot zoekt gebukt en scharrelend in hoeken en gaten naar iets wat een armzalige grijpstuiver zou kunnen opbrengen.
Het boek weegt overigens 1,130 kg en is bijgevolg mits enige oefening geschikt om naar het hoofd te mikken van lieden die u verbaasd vragen waar u al die tijd vindt om te lezen, maar wel elke week een seizoen van Game of Thrones te bingewatchen. Juridisch gezien is dat een geval van wettige zelfverdediging.
Daan Pieters
Charles Dickens – Onze wederzijdse vriend. Vertaald uit het Engels door Peter Charles. Athenaeum, Amsterdam. 974 blz. € 39,99.